Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Voilà

betekenis & definitie

ziedaar, daar is, daar zijn; asjeblieft; me voilà, daar ben ik; et voilà of voilà tout!, dat is alles!; voilà trois ans, ’t is nu drie jaar geleden; voilà qui va bien, dat gaat goed; voilà qu'on sonne, daar wordt gebeld; la femme que voilà, die vrouw daar; le voilà qui vient, daar komt hij; voilà pourquoi je me plains, daarom klaag ik; en veux-tu, en voilà, zoveel als je maar wilt; en voilà-t-il!, wat een hoop!; en voilà une bonne!, die is goed, zeg!; en voilà un temps!, wat een weer!; ne voilà-t-il pas qu'il se met en tête..., en daar krijgt hij het me warempel in ’t hoofd...; nous y voilà!, nu zijn we er!, nu zullen we ’t hebben!; vous y voilà, nu hebt u het (goed geraden).

< >