I. (meestal dans) ingaan, binnengaan, -treden, -komen, -rijden, -varen, -lopen, -vallen, -rukken, -trekken, -dringen; deelnemen, meedoen (aan); deel uitmaken (van), opgenomen worden (in), gebruikt worden (voor), behoren (tot); entrez!, binnen!; entrer à l’Académie, zijn intrede doen in de A; entrer au collège, op ’t gymnasium komen; entrer au service, in
dienst komen, soldaat worden; entrer dans une carrière, een loopbaan kiezen; entrer dans une dépense, bijdragen aan een uitgave; entrer dans la douleur de, meevoelen met; cela ne peut m’entrer dans l’esprit, dat wil er bij mij niet in; dat komt niet bij me op; entrer dans l’infanterie, bij de infanterie gaan; entrer dans les moeurs d’un pays, de zeden van een land aannemen; cela n’entre pas dans ses projets, dat ligt niet in zijn bedoeling, entrer dans la voie de..., de weg van... inslaan (betreden); entrer dans la voie des aveux, een bekentenis afleggen; entrer dans les vues de, zich indenken in het standpunt van, de inzichten delen van; stroken met de inzichten van; je n’entre pas là-dedans, daar doe ik niet aan mee, daar kan ik niet inkomen; entrer pour beaucoup dans, een grote rol spelen bij; n’ entrer pour rien dans, niets te maken hebben met, geen invloed hebben op; entrer en comparaison, de vergelijking doorstaan; entrer en composition, tot een vergelijk komen; entrer en condition, in betrekking gaan; entreren convalescence, beginnen te herstellen; entrer en danse (en jeu), meedoen, aan de beurt komen, handelend optreden; les facteurs qui entrent en jeu, de factoren, die mede in het spel komen, die zich doen gelden; entrer en fonctions, zijn ambt aanvaarden; faire entrer, laten binnenkomen; faire entrer une clause dans, een bepaling opnemen in;
II. binnenbrengen, -rijden; invoeren; boeken.