De puntenverdeling is sinds 1950 meermalen veranderd.
Tussen 1960 en 2002 kregen alleen de eerste zes finishers van een Grand Prix daar punten voor. De winnaar kreeg er negen, de nummer twee zes, de nummer drie vier, enzovoort. In de jaren tachtig en negentig, toen de startvelden veel groter waren dan nu, betekende dat dat veel kleine teams kansloos waren om punten te scoren. De zevende plaats was evenveel waard als de 26ste: niets. Daarom kreeg vanaf 2003 de top acht WK-punten toebedeeld, en sinds 2010 zelfs de top tien. De winnaar krijgt nu 25 punten, de nummer twee achttien, gevolgd door vijftien, twaalf, tien, acht, zes enzovoort tot de tiende plaats, die één WK-punt waard is.
Sinds 2019 wordt ook de snelste raceronde beloond met een punt, al moet de coureur in kwestie daarvoor wel in de top tien zijn geëindigd. Dit om te voorkomen dat een coureur uit de achterhoede in de voorlaatste ronde met een set nieuwe banden de snelste ronde laat noteren. Sinds 2021 zijn er ook punten te verdienen met een sprintrace op zaterdag. De winnaar daarvan ontvangt drie punten én poleposition voor de Grand Prix. De nummers twee en drie krijgen respectievelijk twee punten en één punt. In 2021 experimenteert de Formule 1 bij drie Grands Prix met sprintraces.
Die zijn honderd kilometer lang en worden verreden op zaterdag. De top-drie krijgt respectievelijk drie, twee en één punt, maar belangrijker is dat de uitslag van de sprintrace, of ‘Sprint Qualifying’ zoals de officiële naam luidt, bepalend is voor de startopstelling van de échte Grand Prix op zondag. De reacties op deze verandering zijn tot nu toe wisselend.