stelen; afrukken
In 1893 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst uit Sint-Truiden in Belgisch Limburg, voor ‘stelen’. Van Bolhuis geeft in 1937 in De Gabbertaal als tweede betekenis ‘afrukken’ en als voorbeeldzin: ‘Lood fazelen van het dak.’
• As ie daar op mot om lood te fazele, ka’je je eige beter ineens an gaan melde bij Oome Kolebrander [de gevangenis], dat spaart een ritje met de zespijper [celwagen] uit. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 70