Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

muts

betekenis & definitie

Vrouwelijk geslachtsdeel. Overdrachtelijk ook als scheldwoord voor een onnozel vrouwmens, een trut. ‘Op de muts gaan’ (ook wel: ‘mutsen’ of: ‘naar het mutsenbal gaan’) is sedert ca. 1960 een vriendelijke slangterm voor copuleren. Aanvankelijk enkel gehoord te Rotterdam maar tegenwoordig ook daarbuiten. Het werkwoord ‘mutsen’ is al veel ouder.

In de zin van ‘vrijen, flirten’ werd het al in de zestiende eeuw opgetekend. Het maakte dus eenzelfde evolutie mee als ‘vrijen’”, dat vroeger ook alleen ‘het hof maken’ betekende. Tegenwoordig is dit werkwoord vooral populair onder lesbo’s (zie Kunst & Schutte). Nederlandse studenten gebruiken het eerder vulgaire ‘mutsje volpompen’.

Lieve schat, muts is tegenwoordig de term waarmee jouw lezeresjes hun geslachtsdeel omschrijven. Nieuwe Revu, 06-09-95

< >