Definities van Etymologicum 1573 in de Ensie D
- Diebold
- Dieden, duyden
- Dieden. j. dijden
- Dief
- Dief leyder
- Dief put
- Dief stal
- Dief-hals
- Dief-hangher, dief-hencker
- Dief-keller. j. dief-put
- Dief-sack
- Dief-stock. j. stock
- Diefachtigh
- Diefachtigheyd
- Diefegghe
- Dieflick
- Diefsch
- Diefte
- Dieftigh
- Diefuerije. j. dieuerije
- Dieghe. j. diede
- Dielingh
- Dienaers te houe
- Dienen
- Dienen, sold winnen
- Dienen, te passe komen
- Diener, dienaer
- Dienersse
- Dienlick
- Dienst
- Dienst iemanden doen
- Dienst in de kercke
- Dienst-baer
- Dienst-baerheyd
- Dienst-bedieninge
- Dienst-bode. j. bode
- Dienst-boden
- Dienst-dagh
- Dienst-deerne
- Dienst-ionck-vrouwe
- Dienst-knecht
- Dienst-loon
- Dienst-maeght
- Dienst-maerte
- Dienst-man
- Dienst-manschap
- Dienst-schap
- Dienst-wijf
- Dienst-willigh
- Dienstelick, dienlick
- Dienstelick, gedienstigh, dienstachtigh
- Dienstigh. j. ghedienstigh
- Diep
- Diep in
- Diep in gaen
- Diep-loot. j. grond-loot
- Diepe
- Diepe wonde
- Diepen
- Diepte
- Diepte der zee
- Dier
- Dier-baer
- Dier-gaerd
- Dier-hond
- Dier-koopigh
- Dier-wolf
- Dier, duyr
- Dieren eed
- Dieriaeckel, driaeckel
- Dierken
- Diersch
- Dierte
- Dierte maecken
- Dierte, dieren tijd
- Diessel, diechsel
- Diessel. j. dijssel
- Diest
- Diestel. j. dijstel
- Diet
- Dietbold
- Diete
- Dietenhouen
- Diethelm
- Dietlin
- Dietmar, Gutmar
- Dietmarse
- Dietpolt
- Dietprecht
- Dietrich-bern. j. Bern
- Dietrich, Dietreich
- Dietrich, Dietrick
- Dietschalck. j. Godschalck
- Dietsel. j. Doetsel
- Diettaeghen
- Dietwald
- Dietwin, Gutwin
- Dieuel. j. duyuel, duuel
- Dieuernije. j. diefte
- Diffaméren
