Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Inwendige geneeskunde

betekenis & definitie

Wat is het werkterrein van de inwendige of interne geneeskunde? Wanneer wij ons gebied trachten afte bakenen, blijkt het dat het gemakkelijker is te zeggen welke onderdelen van de geneeskunde er niét of niet meer onder vallen, dan welke er wél toe behoren. Reeds lang hebben de heel- en verloskunde met de heelkunde van ogen en oren hun eigen arbeidsveld gehad.

Daarnaast zijn ook de kindergeneeskunde, de geneeskunde van de zenuwziekten en van de huid- en geslachtsziekten zelfstandige onderdelen geworden, waarin zich aparte specialisten hebben bekwaamd. De inwendige geneeskunde omvat nu wat er overblijft, de kern van de geneeskunde: zij houdt zich bezig met de ziekten van de inwendige organen van de volwassenen, voorzover die zonder chirurgische ingreep kunnen worden genezen.Natuurlijk zijn al deze gebieden niet scherp ten opzichte van elkaar begrensd. De internist zoekt b.v. stelselmatig bij zijn patiënten ook naar bepaalde afwijkingen van ogen en zenuwstelsel, omdat deze kunnen wijzen op ziekten van de inwendige organen; wanneer hij eenmaal een diagnose gesteld heeft, zal hij dikwijls de chirurg te hulp roepen om een bepaalde kwaal te helpen behandelen en hij wordt zelf b.v. dikwijls door de specialist voor oor-, neus- of keelziekten geraadpleegd, omdat hardnekkige neusbloedingen of keelontstekingen veroorzaakt kunnen worden door bloedziekten, welke tot het terrein van de inwendige geneeskunde behoren. Het menselijke lichaam en de menselijke geest vormen nu eenmaal een eenheid; iedere splitsing in de geneeskunde naar bepaalde organen heeft daarom iets onnatuurlijks en al is deze specialisatie bij de steeds voortgaande vooruitgang van onze kennis niet te vermijden, het is een noodzakelijk kwaad! Deze onnatuurlijke scheiding kan alleen zoveel mogelijk overbrugd worden door een nauw contact tussen de verschillende specialismen onderling en tussen de specialisten en de huisarts, die de moeilijke taak heeft, de hoofdlijnen van het gehele gebied te blijven overzien.

De inwendige geneeskunde is in de eerste plaats een diagnostische wetenschap. Daarmee bedoelen wij dat de problemen waar de specialist voor inwendige ziekten, de internist, dagelijks mee maken heeft, vnl. op diagnostisch gebied liggen. Zeker, het doel van zijn werk is in de meeste gevallen de voorkoming of de genezing van ziekten en soms kan de keus van de juiste geneeswijze en vooral de dosering van zijn geneesmiddel, m.a.w. de therapie, hem veel hoofdbrekens kosten; in de regel wordt echter zijn hulp door de patiënt of diens huisarts in de eerste plaats ingeroepen om de aard en de ernst van een ziekte vast te stellen. Wanneer eenmaal de diagnose vaststaat, volgt meestal de keuze van de geneeswijze betrekkelijk gemakkelijk. Waarmee, helaas, niet gezegd is dat deze altijd snel en volledig succes zal hebben!

De inwendige geneeskunde is de laatste decenniën uitgegroeid tot een zo omvangrijke wetenschap, dat wij ons bij het schrijven van dit artikel zekere beperkingen hebben moeten opleggen. Het heeft voor de leek weinig nut, wanneer hij hier een beknopt en uiterst onvolledig overzicht vindt van alle mogelijke zeldzame ziekten met hun verwarrende rijkdom aan symptomen. Het was ons doel hem een zo zuiver mogelijk beeld te geven van het karakter van dit onderdeel van de medische wetenschap en van de werkwijze van de internist. Gezien de grote plaats welke de diagnostiek in ons vak bekleedt, hebben wij in de eerste plaats aandacht gewijd aan de methoden van onderzoek; daarnaast komen dan de verschillende wijzen van behandeling ter sprake. Dit alles toegelicht aan de hand van de meest voorkomende ziektebeelden.

Het onderzoek van de patiënt of van iemand die b.v. voor een keuring naar de internist wordt verwezen, begint met de ondervraging, het opnemen van de anamnese. De arts krijgt hierdoor een aantal gegevens over leeftijd, beroep, gezinsomstan digheden en hij hoort de aard van de klachten van de zieke, wat hem dikwijls reeds een waardevol aanknopingspunt voor de diagnostiek kan geven. Verder verneemt hij of de patiënt vroeger reeds soortgelijke ziekten of andere kwalen heeft gehad, die met de huidige in verband kunnen staan, en of er bepaalde ziekten in de familie voorkomen die erfelijk of besmettelijk zijn.

De anamnese geeft ons tenslotte een indruk van de geestelijke gesteldheid, de psyche van de patiënt. Bij iedere ziekte bestaat er een wisselwerking tussen lichaam en geest. Er zijn ziekten waar het lichamelijke lijden het geestelijke evenwicht verstoort, waar b.v. hoge koorts of pijn de patiënt zijn bezinning doet verliezen. Er zijn er ook waarbij geestelijke afwijkingen zich uiten in lichamelijke symptomen, waarbij psychische moeilijkheden, b.v. angsten waarvan de zieke zich soms zelfs in het geheel niet bewust is, oorzaak zijn van lichamelijke klachten. Zo kunnen pijnen in de hartstreek een hevig angstgevoel ten gevolge hebben, maar onbewuste angsten kunnen ook zelf een dergelijke pijn veroorzaken. Bij iedere patiënt moet de arts rekening houden met deze factoren, niet alleen bij de diagnostiek, maar ook bij de behandeling.

Na de anamnese volgt dan het lichamelijke onderzoek. Dit moet ons een indruk geven van de lichaamsbouw en constitutie van de patiënt, en het moet ons leren welke organen normaal functionneren en welke ziek zijn. Het omvat het onderzoek van pols en temperatuur, van 'zintuigen, mondholte en hals, het bekloppen en beluisteren van de borstkas, het onderzoek van buik- en geslachtsorganen en een beperkt onderzoek van de urine.

Op grond van de gegevens van de anamnese en van het algemene onderzoek zal de arts moeten beslissen of er verder nog een nader onderzoek van bepaalde organen nodig is: of er b.v. een longziekte bestaat en zo ja, of een onderzoek van het sputum en/of een röntgenonderzoek van de longen gewenst is. Het zou nu eenmaal voor de patiënt veel te tijdrovend, kostbaar en onaangenaam worden, wanneer wij alle onderzoekingsmethoden van alle orgaanstelsels zonder selectie op hem toepasten. Op al deze meer gespecialiseerde onderzoekingsmethoden komen wij nader terug bij de behandeling van de verschillende hoofdstukken van de inwendige geneeskunde.

Wanneer wij dan op grond van alle gegevens van anamnese en lichamelijk onderzoek, van chemisch, bacteriologisch en röntgenonderzoek samen tot een diagnose zijn gekomen, trachten wij het verdere beloop van de ziekte te voorspellen, een prognose te stellen. En tenslotte zal de internist meestal een advies geven voor een behandelingswijze, hij zal soms een dieet of leefregel voorschrijven of bepaalde medicijnen geven: hij zal een therapie instellen.

In de moderne inwendige geneeskunde staat de diagnostiek, de herkenning van bepaalde ‘ziektebeelden’, in het centrum van de belangstelling, en de therapie volgt meestal volgens vaste, betrekkelijk eenvoudige richtlijnen uit de diagnostiek van een zekere ziekte.

De homoeopathie, de leer van C. F. S. Hahnemann (1755-1843), gaat van heel andere grondslagen uit. In de eerste plaats wordt hier in de regel de behandeling van een zieke niet bepaald door de diagnostiek van een bepaalde ziekte, maar meer door de herkenning van zekere symptomen; hierbij gaat men vnl. uit van de klachten die de patiënt zelf door zijn ziekte heeft, terwijl de afwijkingen die de geneesheer bij het onderzoek van de patiënt kan vinden een minder belangrijke rol spelen.

Bij de behandeling van die ziektesymptomen laten de homoeopathen zich nu leiden door een bepaald principe, het similia-beginsel. Dit wil zeggen, dat zij in kleine dosis een geneesmiddel geven, dat in grote dosering bij gezonde proefpersonen verschijnselen kan verwekken die gelijken op de ziekelijke symptomen van de patiënt. Zij geven het middel in sterk verdunde vorm, omdat volgens vele homoeopathen de werkzaamheid van het middel door het verdunnen op een mystieke wijze toeneemt: het geneesmiddel wordt ‘gepotentieerd’. Sommigen gaan hierbij zover dat zij verdunningen voorschrijven waarin volgens de moderne wetenschap zelfs geen molecuul van het geneesmiddel voorkomt, of minder dan men bij het drinken van elk willekeurig glas leidingwater tot zich neemt.

Wat de toepassing van het similia-beginsel betreft, kan worden opgemerkt dat ook de moderne geneeskunde in enkele gevallen volgens een hierop gelijkend principe te werk gaat, b.v. bij het vaccineren van lijders aan chronische infectieziekten met kleine hoeveelheden gedode bacteriën. Er is echter geen enkele wetenschappelijke grond voor om dit beginsel tot het enige of voornaamste richtsnoer voor elke behandeling te maken en daarmee juist onze beste geneesmiddelen, zoals vingerhoedskruid, opium, penicilline en insuline, uit de artsenijverzameling te schrappen. Er bestaat tenslotte geen betrouwbare statistiek die de werkzaamheid van één enkel oorspronkelijk homoeopathisch middel onweerlegbaar heeft bewezen. Dat in enkele individuele gevallen na een homoeopathische behandeling een frappante verbetering kan optreden, zal geen critische waarnemer verbazen. Iedere arts kent gevallen waar de natuur ons verrast door haar spontane geneeskracht of waar de patiënt ons versteld doet staan door de wisselvalligheid van zijn klachten.

< >