I. 1. worm; 2. fig aardworm; 3. krasser [v. geweer]; schroefdraad; 4. slang [v. distilleerkolf];
II. kronkelen als een worm, kruipen;
III. 1. van wormen zuiveren; 2. met de krasser doorhalen; worm one’s way into a house, ergens weten in te sluipen; worm it out of him, het al vissend uit hem krijgen;
IV. worm oneself into his confidence (favour, friendship), zijn vertrouwen & door gekuip en gekruip weten te winnen; worm oneself into a man’s secrets, ongemerkt achter iemands geheimen komen.