Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

wall

betekenis & definitie

I. muur-, wand; wall of partition, scheidsmuur-; walls have ears, de muren hebben oren; give one the wall, iemand aan de huizenkant laten lopen; take the wall of, niet aan de huizenkant laten lopen; niet op zij gaan voor; fig de loef afsteken; drive (push) to the wall, in het nauw brengen; go to the wall, het onderspit delven, het loodje leggen;

II. ommuren (ook: wall round); wall in, ommuren; wall up, dichtmetselen, inmetselen.

< >