I. 1. wachten, afwachten; staan te wachten; 2. bedienen (aan tafel; at table); wait and see, (kalm) afwachten, de zaken eerst eens aanzien; wait for, afwachten, wachten op; wait (up)on, 1. bedienen; 2. zijn opwachting maken bij; 3. volgen op [v. zaken]; 4. vergezellen [personen]; wait on events, de loop der gebeurtenissen afwachten; wait up for one, opblijven voor iemand;
II. 1. wachten op, afwachten; 2. wachten met; wait dinner, met het eten wachten; wait your time, beid uw tijd;
III. het wachten; tijd dat men wacht; oponthoud; pauze; waits, Kerstmismuzikanten; lie in wait for, op de loer liggen voor; loeren op. Zie ook: waiting.