1. 1. sluier, voile [v. dame]; voorhang; 2. gevoileerdheid [v. stem]; 3. zachte verhemelte; draw a (the) veil over, verder maar zwijgen over, met de mantel der liefde bedekken; raise the veil, de sluier oplichten; take the veil, de sluier aannemen; beyond the veil, aan gene zijde van het graf; under the veil of, onder de sluier van; opder de schijn (het mom) van;
II. met een sluier bedekken; fig (om)sluieren, bemantelen; veiled in mystery, in een waas van geheimzinnigheid gehuld.