I. aanraken, aanroeren; raken; aankomen, komen aan; aanslaan, spelen (op); raken [ook v. lijnen]; aangaan, betreffen; deren, aantasten, uitwerking hebben op; aandoen [ook v. schepen]; roeren, treffen; toucheren [geld]; in de wacht slepen; there you touched him, daar hebt u een gevoelige snaar bij hem aangeraakt; you can’t touch him, 1. je haalt niet bij hem; 2. je kunt hem niets maken; you touch it there!, u slaat de spijker op de kop; touch bottom, 1. grond voelen; 2. het laagste punt bereiken; touch one’s cap (hat), tikken aan, aanslaan (voor to); salueren, groeten; touch glasses, klinken (met with); you are touching pitch, je moet je er liever niet mee inlaten; touch the spot, de vinger leggen op de zere plek; fig ad rem zijn; touch wood, eventjes „afkloppen"; touch a person for..., van iemand (trachten te) krijgen; touch in, aanbrengen [enkele trekjes]; touch off, 1. op het papier gooien, uit de mouw schudden; 2. doen afgaan [vuurwapen]; doen losbarsten, ontketenen; touch up, opknappen, opwerken, bijwerken; retoucheren; touch up a horse, wat aanzetten [met de zweep]; touch up one’s memory, iemands geheugen wat opfrissen;
II. elkaar aanraken of raken; touch at, aandoen [haven]; touch on a rock, op een rots stoten; touch (up)on a painful subject, een pijnlijk onderwerp aanroeren;
III. aanraking; tikje, zweempje; lichte aanval[v. ziekte]; aanslag; tastzin, gevoel; voeling, contact; streek [met penseel]; (karakter)trek, trekje, cachet; toets(steen); a touch of romance, iets romantisch; a touch of the sun, een zonnesteek; it was a near touch, het was op het kantje af; find touch, voeling krijgen; keep touch of (with), voeling blijven houden met; stand the touch, de proef doorstaan; steekhoudend blijken (zijn); at a touch, bij de minste aanraking; play at touch, nalopertje spelen; be in touch with, voeling hebben met; be out of touch with, geen voeling (meer) hebben met; it is soft to the touch, het voelt zacht aan; put to the touch, op de proef stellen.