Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 13-04-2022

throw

betekenis & definitie

I. werpen, gooien, smijten (met); toewerpen; uitwerpen; afwerpen; omver doen vallen, fig doen vallen [minister]; leggen [bij worstelen]; twijnen [zijde]; (op de schijf) vormen [bij pottenbakkers]; throw a chest, een hoge borst zetten; throw them idle, hen werkloos maken;

II. throw oneself zich (neer)werpen; zich storten; throw oneself at a man’s head (at a man), zich aan iemand opdringen; een man nalopen [van een meisje]; throw oneself away, zich vergooien (aan on); throw oneself down, zich neer-, ter aarde werpen; throw oneself into a task, zich met hart en ziel wijden aan een taak; throw oneself on, een beroep doen op;

III. werpen, gooien; throw about, om zich heen werpen of verspreiden; throw about one’s arms, met de armen (uit)slaan; throw aside, terzijde werpen; throw at, gooien naar; throw away, weggooien, verknoeien (aan on); verwerpen, afslaan [aanbod]; throw back, achterover gooien [’t hoofd]; terugwerpen [leger]; terugkaatsen; achteruitzetten [in gezondheid]; throw by, weggooien; throw down, neerwerpen, -gooien, omgooien, tegen de grond gooien; throw forth leaves, in het blad schieten; throw in, 1. er tussen gooien [een woordje]; 2. op de koop toegeven; throw in one’s lot with, het lot delen (willen) van, zich aan de zijde scharen van; throw into, werpen in; throw one’s whole soul into..., zijn hele ziel leggen in...; throw into confusion (disorder), in verwarring (in de war) brengen; throw into gear, inschakelen; throw into raptures, in vervoering doen geraken; throw off, af-, wegwerpen; uitgooien [kledingstuk]; opleveren; op zijde zetten [schaamtegevoel]; kwijtraken [ziekte]; breken met, laten schieten [een kennis]; op papier gooien, uit de mouw schudden [een gedicht]; loslaten [honden]; (laten) beginnen; throw on, 1. werpen op; 2. aanschieten [kledingstuk]; throw open, openwerpen, openzetten [deur]; openstellen (voor to); throw out, er uit gooien [bij sorteren]; uitschieten; aanbouwen [vleugel bij een huis]; uitslaan [benen]; uitzenden [warmte]; uitstrooien, verspreiden [praatjes]; verwerpen [wetsvoorstel]; in de war brengen [acteur]; opwerpen [vraagstukken], te berde brengen; throw out one’s chest, een hoge borst zetten; throw out of employment (work), werkloos maken; throw out of gear, afkoppelen; throw over, omvergooien; overboord gooien; de bons geven; throw overboard, overboord gooien; throw one’s arms round..., de armen slaan om...; throw to, dichtgooien [deur]; throw together, bijeengooien; samenbrengen [personen]; throw up, opwerpen [batterij]; omhoog gooien, ten hemel slaan [ogen]; in de hoogte steken [de armen]; (uit)braken; laten varen [plan]; er aan geven [betrekking]; neergooien [de kaarten]; fig (sterker) doen uitkomen [v. blankheid]; throw up the game, het spel gewonnen geven; thrown upon oneself (upon one's own resources), op zich zelf aangewezen; thrown upon the world, zonder eigen middelen;

IV. worp, gooi; stake all on a single throw, alles op één kaart zetten.

< >