I. doordringen, doortrillen, doortintelen, doorhuiveren, doen (t)rillen, (van with);
II. trillen, rillen, tintelen, huiveren; thrill along (over, through) one, doorhuiveren; thrill to the beauties of nature, gevoelig zijn voor de schoonheden van de natuur;
III. (t)rilling, sensatie, huivering, schok.