I. 1. (houten) kraan; tap; (soort) drank; brouwsel; gelagkamer, tapperij; aftakking; on tap, 1. op de tap; aangestoken [v. vat]; 2. altijd beschikbaar; ter beschikking;
II. 1. een kraan slaan in, opsteken [een vat]; (af)tappen; 2. tappen; tap a person, iemand uithoren; tap all sources of information, alle bronnen exploiteren of aanboren.
III. 1. tikken, kloppen tegen, op of met; 2. tap at, tikken, kloppen tegen of op;
IIV. tikje, klop [op de deur]; there was a tap at the door, er werd geklopt, aangetikt.