I. 1. vast; stevig, hecht, sterk, flink, solide; solidair; betrouwbaar; gezond, degelijk; 2. massief; 3. uniform [v. kleur]; 4. kubiek, stereometrisch; solid angle, lichaamshoek; solid contents, kubieke inhoud; solid geometry, stereometrie; for two solid hours, twee volle uren; be solid against (for), eenstemmig tegen (voor) zijn;
II. (vast) lichaam; solids, ook: vast voedsel.