I. 1. rij, reeks, huizenrij; 2. straat; the Row, Rotten Row; a hard row to hoe, Am een hele pluk; in a row, op een rij; in rows, op (in, aan) rijen.
II. 1. roeien; 2. roeien; roeien tegen; row down, inhalen bij het roeien; 3. het roeien; roeitochtje; go for a row, gaan roeien.
III. 1. kabaal, herrie, standje; what’s the row?, wat is er aan 't handje?; get into a row, herrie krijgen; kick up a row, herrie maken; 2. een standje maken; 3. herrie maken.