I. regelmatig, geregeld; behoorlijk; regulier; definitief benoemd, vast; beroeps-; a regular battle, een formeel gevecht; regular clergy, reguliere geestelijken; regular customers (frequenters), vaste (trouwe) klanten, bezoekers; a regular devil, hero, een echte duvel, held; regular physician, 1. bevoegd dokter; 2. vaste dokter;
II. echt, erg;
III. 1. vaste klant, stamgast; 2. vast werkman; 3. regulier; ordesgeestelijke, kloosterling; regulars, geregelde troepen.