I. ratelen, rammelen, kletteren; reutelen; rattle along (away, on), maar doorratelen (kletsen);
II. 1. doen rammelen; rammelen met; 2. zenuwachtig, in de war maken; rattle off (out, over), afrabbelen, aframmelen [les];
III. ratel, rammelaar; geratel; gerammel; het reutelen; reutelaar; the rattles, de croup.