Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

range

betekenis & definitie

I. rangschikken, (in rijen) plaatsen, ordenen, (op)stellen, scharen; gaan langs, varen langs; doorlopen, afzwerven; bestrijken;

II. range oneself on the side of, range oneself with, zich scharen aan de zijde van;

III. zich uitstrekken, reiken, dragen [v. vuurwapen]; varen, lopen [in zekere richting]; zwerven; zich inschieten; range between ... and (from ... to), variëren tussen; range with (among), op één lijn staan met;

IV. rij, reeks, (berg)keten, richting0; draagwijdte; schietbaan, -terrein; (keuken)fornuis; bereik; omvang [v. d. stem]; fig gebied, terrein; a wide range of .... een grote verscheidenheid van ..., diverse, allerlei; his range of reading, zijn belezenheid; find the range (get one's range), zich inschieten; have free range, vrij spel hebben; at short range, op korte afstand; out of range, buiten schot; within range, onder schot.

< >