Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

pot

betekenis & definitie

I. pot; kan; kroes; bloempot; pot, inzet, prijs; aalkorf; big pot, hoge ome, Piet; a posture of money, een bom duiten; keep the pot boiling, 1. zorgen zijn broodje te verdienen; 2. de boel aan de gang houden; the pot calls the kettle black, de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet (is); go to pot, op de fles gaan, naar de kelder gaan;

II. in potten doen of overplanten, potten; inmaken, zulten; stoppen [bal]; schieten [voor de pot]; neerschieten.

< >