I. pot; kan; kroes; bloempot; pot, inzet, prijs; aalkorf; big pot, hoge ome, Piet; a posture of money, een bom duiten; keep the pot boiling, 1. zorgen zijn broodje te verdienen; 2. de boel aan de gang houden; the pot calls the kettle black, de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet (is); go to pot, op de fles gaan, naar de kelder gaan;
II. in potten doen of overplanten, potten; inmaken, zulten; stoppen [bal]; schieten [voor de pot]; neerschieten.