I. geen, niet een; niemand, niets; it is none of my business, ’t is mijn zaak niet, ’t gaat me niets aan, ik heb er niets mee te maken; none of your impudence!, geen brutaliteit alsjeblieft!; I. will have none of ill, ik moet er niets van hebben!; his ears were none of the shortest, niet van de kortste; none but he, alleen hij; none other than, niemand anders dan;
II. niets, (volstrekt) niet; niet zo bijzonder; none the less, niettemin.