I. geschikt, gepast, behoorlijk; it is (but) meet, niet meer dan gepast.
II. ontmoeten, tegenkomen, (aan)treffen, vinden; een ontmoeting (samen-, bijeenkomst) hebben met, op-, bezoeken; ontvangen, afhalen; tegemoet gaan of treden; het hoofd bieden (aan); tegemoet komen (aan); voldoen (aan); voorzien in; ondervangen, opvangen; Am kennis maken met, voorgesteld worden aan; does it meet the case?, is het goed zo?, is het zo wel voldoende?; meet expenses, de kosten dekken; meet one at the station, afhalen; have I met you?, is u dat goed zo?; more is meant than meets the ear (the eye), daar schuilt meer achter dan 't zo lijkt; meet fraud with fraud, bedrog beantwoorden (keren) met bedrog
II. elkaar ontmoeten; samen-, bijeenkomen; till we meet again, tot weerziens!; meet with, ontmoeten, aantreffen; wegdragen [goedkeuring]; krijgen [een ongeluk]; (onder)vinden; lijden [verlies];
III. bijeenkomst; rendez-vous.