I. gemiddeld, middelbaar [v. tijd]; middel-; mean proportional, middelevenredige;
II. het gemiddelde, middelmaat, middelweg, middelevenredige; the golden (happy) mean, de gulden middelmaat; the mean between, het midden tussen...
III. gering; min, laag, gemeen, verachtelijk; gierig, krenterig, deun;
IV. bedoelen, menen, in de zin hebben, van plan zijn; betekenen; bestemmen (voor for)-, mean by, bedoelen met; verstaan onder; that is meant for you, 1. Dat is u toegedacht; 2. dat moet jou voorstellen; 3. dat is op jou gemunt; l mean you to go, ik wil dat...; this does not mean that..., ook: dat wil niet zeggen, dat...;
V. het menen (bedoelen); mean well by (to,-towards), het goed menen met iemand.