I. waterpas; niveau, stand [v. het water]; spiegel [v. d. zee], peil, hoogte; vlak(te); at the highest level, fig op het hoogste niveau; on a level, op gelijke hoogte;
2. op één lijn (staand); be on a level with, op gelijke hoogte staan, op één lijn staan, gelijkstaan met; put on a level (with), op één lijn stellen (met);
II. waterpas, horizontaal, vlak; gelijk(matig); he did his level best, hij deed zijn uiterste best; a level head, een evenwichtige, nuchtere geest; a level teaspoonful, een glad afgestreken theelepel; get level with, quitte worden, afrekenen met; keep level with, op de hoogte blijven van, bijhouden;
III. gelijkmaken, slechten; waterpassen, nivelleren; richten, aanleggen, munten (op at) ; level down, nivelleren; level out, in evenwicht brengen; level up, ophogen, opheffen; op hoger peil brengen;
IV. aanleggen, richten, (op at); level at, ook: streven naar.