I. 1. veter, (rijg)snoer; 2. boordlint, galon, passement; 3. kant; 4. vitrage;
II. (vast)rijgen, snoeren; galonneren; versieren [met kant]; coffee laced with cognac, met een scheutje cognac; lace up, vastrijgen;
III. zich inrijgen (ook: lace in); lace into him, hem afrossen;
IV. kanten.