Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 28-02-2022

hand

betekenis & definitie

I. hand (ook: handbreed; handschrift; handtekening; handvol en vijf stuks); (voor)poot [van dieren]; wijzer [v. uurwerk]; arbeider, man; speler, spel [bij kaarten]; (maat van) 4 inches; all hands, allehens; be a bad (poor) hand (not much of a hand) at, slecht zijn in, geen bolleboos zijn in; a cool hand, een brutaal heer; he is a new hand, een nieuweling, beginner; he is an old hand, hij is een oudgediende; the knowing hands, de gewiekste lui; serve (wait upon) one hand and foot, iemand op zijn wenken bedienen; be hand and (in) glove, koek en ei zijn; (win) hands down, op zijn dooie gemak; get one’s hand in, de slag van iets (weer) beet krijgen; (weer) op dreef komen; have a hand in it, er de hand in hebben; have (keep) one’s hand in, in training blijven, zicb blijven oefenen; hands off!, afblijven!; my hand is out, ik ben de slag ervan kwijt, ik heb lang niet geoefend; hands up!, handen omhoog!; lay hands on, beslag leggen op, te pakken krijgen; vinden; lay (put) hands (violent hands) on oneself, de hand aan zich zelf slaan; show one's hand, de kaarten openleggen; be at hand, 1. bij de hand zijn, in de buurt zijn; 2. op handen zijn; at first hand, uit de eerste hand; at your hands, I did not expect this, van u; die at the hands of a murderer, door moordenaarshanden vallen; by hand, 1. uit (met) de hand (gemaakt); 2. „in handen" met de fles; for one’s own hand, voor eigen rekening (risico); from a sure hand, van goeder hand; from hand to mouth, van de hand in de tand; in hand, in de hand, in handen, nog voorhanden, onverkocht; the matter in hand, in voorbereiding, onder handen, de zaak in quaestie; money in hand, gereed geld, contanten; be in the hands of.... in handen zijn van..., berusten bij...; go hand in hand with, hand aan hand gaan; have one’s men (well, thoroughly) in hand, zijn manschappen (goed) onder appèl hebben (houden); have the situation in hand, de toestand meester zijn; take it in hand, de hand aan 't werk slaan, iets aanpakken; iets op zich nemen; take one in hand, fig hem flink aanpakken; that’s off my hands, daar ben ik af, dat is aan kant; be on hand, aanwezig zijn, voorradig zijn, ter beschikking zijn (staan); have work on hand, werk voor de boeg hebben; on all hands, van (aan) alle kanten; on either hand, van (aan) beide zijden (kanten); on the other hand, van (aan) de andere kant; the goods left on my hands, waar ik mee ben blijven zitten; out of hand, op staande voet get out of hand, ongezeglijk worden; moeilijk te regeren zijn; hand over fist, hand over hand, 1. hand over hand; 2. steeds veld winnende; vlug; come to hand, in handen vallen; zijn bestemming bereiken [v. brieven]; no... to hand, geen... bij de hand, geen... ter beschikking; your letter to hand, uw brief (hebben wij) ontvangen; ready (made) to your hand, kant en klaar voor u; hand to hand, man tegen man; with all hands (on board), met man en muis; with folded hands, fig met de handen in de schoot; with a high hand, uit de hoogte, aanmatigend;

II. aan-, overreiken, ter hand stellen, overhandigen, aan-, afgeven; hand about, rondgeven; hand down, aangeven; overleveren; hand in, naar binnen geleiden; inleveren, afgeven, aanbieden; hand out, uitgeleide doen; aan-, afgeven; uitdelen; hand over, in-, afleveren, overhandigen, uitreiken; fig afstaan, overdragen, overmaken, -doen, -leveren; doen toekomen, uitbetalen; hand round, ronddelen, ronddienen.

< >