I. sne(d)e, scherp(te);
II. rand, kant, zoom; give an edge to, scherpen.; on edge, op zijn kant; fig in gespannen toestand; geprikkeld; set the teeth on edge.
1. slee maken;
2. door merg en been gaan, doen griezelen; put to the edge of the sword, over de kling jagen;
III. vt
1. scherpen, slijpen;
2. (om)zomen; (om)boorden, (om)randen (met with);
3. schuiven, dringen; edge in a word (or two) about..., handig een woordje plaatsen over; edge on aanzetten, ophitsen.