I last, lading; opdracht; taak, plicht; mandement; (voorwerp van) zorg; pupil; gemeente
schuld; (on) kosten; charge, aanval; beschuldiging, aanklacht; have charge of, belast zijn met (de zorg voor); at a charge, , tegen betaling; at his own charge, op eigen kosten; lance at the charge, met gevelde lans, in charge of, 1 belast met (de zorg voor); 2 onder de hoede (leiding) van; official in
charge, dienstdoende beambte; be in charge, dienst hebben, in functie zijn; give in charge, aan de
politie overleveren; lay it to his charge, het hem ten laste leggen; return to the charge, de aanval hernieuwen, op de zaak terugkomen;
II (be) laden, vullen; belasten, gelasten; opdragen; in rekening brengen (aan on), vragen (voor for); beschuldigen (van with); aanvallen; charge bayonets, de bonet vellen;
III chargeren; charge at, losstormen op; charge into, aanrennen tegen.