I (ver)wisselen, (om , ver)ruilen, veranderen (van); change carriages, overstappen; change one’s clothes, zich verkleden; change hands, in andere handen overgaan, van eigenaar veranderen; change one’s linen, zich verschonen; change one’s mind, 1 van gedachte veranderen; 2 ook; zich bedenken;
change one’s note (tune), een andere toon aanslaan;
II (om)ruilen; veranderen; overstappen; zich verkleden; change over, om-, overschakelen; overgaan; elkaar aflossen;
III verandering; overgang, af-, verwisseling; kleingeld; schoon goed; a change of heart, een bekering; for a change, voor de variatie; get no change out of him, bij hem bekaaid afkomen; no change given!, afgepast geld s.v.p.!; you may keep the change, laat maar zitten! changes on, op honderd manieren herkauwen of herhalen; take one’s change out of a person, 't iemand betaald zetten; take your change of that!, steek die in je zak!