I vatten; (op)vangen; pakken, grijpen; betrappen; snappen; (in)halen; oplopen, te pakken krijgen; raken, treffen; toebrengen, geven, vastraken met, blijven haken of hangen met; klemmen; catch one’s attention, iemands aandacht trekken; catch it (hot), er (ongenadig) van langs krijgen; catch me (doing it)!, kan je begrijpen (dat ik dat doen zal)!; catch one’s name, zijn naam goed verstaan; catch the Speakers eye, het woord krijgen;
II pakken, aangaan, vlam vatten; aanbranden; catch at, grijpen naar, aangrijpen; if I catch him at it, als ik er hem op betrap; catch him in a lie, hem op een leugen betrappen; he caught in the rain, door de
regen overvallen worden; catch on, fig pakken, opnemen; catch out, uitspelen fig betrappen; catch over, dichtvriezen; catch up, opnemen; onderbreken; inhalen; catch up with (on), inhalen;
III 't (op)vangen; greep; vangst, buit, voordeel, aanwinst; goede partij; strikvraag, valstrik; (komische) canon; vang, klink’, haak, pal, knip; ’t stokken, a poor (no great, no particular) catch, niet veel zaaks; there is a catch in it, er schuilt (steekt) iets achter.