I muts, pet, baret, kap;dop(je); slaghoedje; cap and bells, zotskap; he puts on his considering (thinking) cap, hij denkt er over na; she sets her cap at him, zij tracht hem in te palmen; if the cap fits you, wear it, wie de schoen past, trekke hem aan;
II een muts opzetten; van een dopje voorzien, beslaan; bedekken; zijn muts afzetten voor, doppen voor; overtreffen; een graad verlenen.