Onderorde Reptantia Pantserkreeften Families: Palinuridae Langoesten (Palinurus), Scyllaridae Beerkreeften (Scyllarides), Homaridae -Kreeften (Hornarus, Nephrops), Astacidae Rivierkreeften (Astacus, Cambarus, Orconectes).
De pantserkreeften, de tweede onderorde van de tienpotige kreeften, bezitten een sterk verkalkte carapax. Als bodembewoners hebben ze hun borstpoten tot krachtige looppoten ontwikkeld. De poten van het achterlijf dienen niet meer als zwempoten en zijn daarom veelal gereduceerd. De wijfjes dragen de rijpende eitjes na bevruchting tegen het achterlijf gekleefd met zich mee.
Van deze groep behandelen we als eerste de langoesten. Deze missen de typische kreeftenscharen. Het tweede paar antennen van deze kreeft is zeer lang en krachtig ontwikkeld. Deze lange voelsprieten worden gebruikt bij de verdediging tegen vijanden en lastige soortgenoten. De langoest leeft op rotsachtige kusten o.a. langs de Atlantische Oceaan en in het Middellandsezee gebied. Ze geldt als een waardevolle consumptiekreeft en wordt meestal met fuiken gevangen.
Langoesten leven van mosselen, slakken, stekelhuidigen en andere zeedieren, maar ook van aas. De verwanten van onze langoest in de andere delen van de wereld zijn daar ook van economische betekenis. Palinurus interruptus wordt voor de Noordamerikaanse kusten gevist. Merkwaardig gebouwde dieren, die ook in enkele delen van de Middellandse Zee in de nabijheid van de kust talrijk voorkomen zijn de beerkreeften. Hun kopborststuk is afgeplat en heeft scherpe zijkanten. Het tweede paar antennen is kort en bladvormig. Evenals de langoesten hebben ook de beerkreeften geen scharen.
Dit „symbool“ van een echte kreeft is bij de zeekreeft krachtig ontwikkeld. Gewoonlijk is een van beide scharen, meestal de rechter, beter ontwikkeld dan de andere. Deze doet dienst als „notenkraker“ voor het breken van de schelpen van mosselen en slakken. De andere, slankere en beweeglijkere schaar dient meer als snijen grijpapparaat. Als bewoner van rotskusten komt de zeekreeft in ons land alleen voor op de kunstwerken langs de kust.
Vroeger werden ze met netten gevangen, maar tegenwoordig gebruiken de vissers kreeftenkorven, welke volgens het principe van de fuik werken. Als aas wordt verse of gedroogde vis gebruikt.
De ontwikkelingsgeschiedenis van de zeekreeft duurt erg lang. Het dier wordt pas in het zesde levensjaar geslachtsrijp en plant zich dan slechts om het jaar voort. De ontwikkeling van het embryo in het ei duurt ongeveer elf tot twaalf maanden. Dan verschijnt een vrij in het water levende mysis-larve (zogenoemd naar hun overeenkomst met aasgarnalen, zie blz. 66), die na meerdere vervellingen verandert in een bodembewonend dier, dat reeds op een volwassen zeekreeft lijkt. Zoals bij alle geleedpotigen is de vervelling een periode van grote kwetsbaarheid, omdat het drie tot vier weken duurt voordat de nieuwe huid weer hard is. In die periode houden de dieren zich zoveel mogelijk schuil. Volwassen zeekreeften vervellen nog maar eens in de twee of driejaar.
De noorsekreeft is een naaste verwant van de zeekreeft. Vaak wordt hij ten onrechte langoest genoemd. In tegenstelling tot de zeekreeft leeft hij echter op weke bodem en komt ook op grotere diepten voor. De noorsekreeft wordt met sleepnetten gevangen. De achterlijven worden als delicatessen verhandeld.
De Europse rivierkreeft (Astacus astacus) leeft, met nog drie verwante soorten, in de Europese zoete wateren en was daar vroeger, in matig stromend en zelfs stilstaand water, vrij algemeen. Het is een nachtdier dat zich overdag schuilhoudt in een veelal zelf gegraven woonhuis onder de overhangende oever. Het dier kruipt achterwaarts in zijn hol, en houdt de kop met de scharen gereed tegen mogelijke aanvallers. Tevens zijn ze zo in staat een passerende vis bliksemsnel met hun scharen te pakken. In hoofdzaak leven ze echter van kleine tragere waterdieren, zoals mosselen en slakken. Ook aas wordt door hen niet versmaad.
In de herfst heeft de paring plaats. Na de bevruchting worden dan door het wijfje de 70 tot 100 eitjes, tegen het onderlijf gekleefd, meegedragen. Meestal komt slechts een 20-tal eitjes tot ontwikkeling en na een half jaar komen daaruit de larven tevoorschijn. Ze krijgen al na de eerste vervelling hun uiteindelijke gedaante en verlaten dan ook hun moeder. Daarna vervellen ze aanvankelijk nog wel tweemaal per jaar. De rivierkreeft wordt pas in het derde jaar geslachtsrijp en kan ongeveer 20 jaar oud worden.
In de tweede helft van de vorige eeuw werd het rivierkreeftenbestand in Europa vrijwel geheel vernietigd door de kreeftenpest, welke veroorzaakt werd door een draadschimmel. Door het uitzetten van de voor deze ziekte immune amerikaanse-rivierkreeft (Orconectus limosus) is er weer van een bestand te spreken. Deze uit Pennsylvania stammende kreeft voelt zich in onze streken goed thuis, zodat wij nu op vele plaatsen weer omvangrijke populaties kunnen aantreffen.
In tegenstelling tot zijn Europese verwant trekt de Amerikaanse kreeft zich niet terug in een hol, maar verbergt zich onder waterplanten of onder steenblokken langs de oever. Het voedsel van de amerikaanse-kreeft bestaat uit weekdieren, zoals slakken en riviermosselen, insektenlarven en ook wel uit plantaaardig voedsel. Als delicatesse wordt de amerikaanse-rivierkreeft niet zo hoog aangeslagen als de rivierkreeft.
Enkele verwanten van de amerikaanse-rivierkreeft kennen we als bewoners van grotten. Deze in donkere onderaardse wateren levende dieren zijn meestal blind. Ook hebben ze het pigment bijna geheel verloren.