Stam: mollusca De mollusken zijn met ver over de 100.000 bekende soorten op één na de grootste dierenstam.
In het lichaam van de weekdieren ontbreekt een skelet vandaar weekdieren. Een scherpe geleding van het lichaam in segmenten is niet waar te nemen, toch zijn drie delen min of meer duidelijk te onderscheiden, de kop, een aan de buikzijde liggende, gespierde voet, die een kruipende, gravende of zwemmende voortbeweging van het weekdier mogelijk maakt, en de op de rug liggende ingewandzak, waarin zich de meeste innerlijke organen bevinden. De dunwandige ingewandzak is door een huidplooi, de mantel, bedekt, die zich van de rug over het lichaam van het weekdier uitstrekt. De mantel, vooral de rand, scheidt naar buiten de voor deze dieren typische vaste schaal af. De binnenste lagen van de schaal bestaan uit kalk, daarover ligt aan de buitenkant een dunne hoornachtige laag, het periostrakum.
De ruimte tussen de ingewandzak en de mantel is de mantelholte, daarin bevinden zich de oorspronkelijke gepaarde kieuwen. Ook de einddarm alsmede de openingen der nieren en de geslachtsorganen monden uit in de mantelholte.
Aan het begin van het darmkanaal van de weekdieren, in de slokdarmkop, ligt een met lengte- en dwarsrijen chitineachtige tanden bezette wrijfplaat, de radula. Zij maakt het dier mogelijk het voedsel af te bijten en te vermalen. De radula is een typisch molluskenorgaan, waaraan ook sterk afwijkende vertegenwoordigers van deze diergroep als weekdieren herkend kunnen worden. Bij de mosselen echter, die zich in de eerste plaats door het opwervelen van de grond voeden, is de radula volledig gedegenereerd.
De secundaire lichaamsholte der weekdieren is vergaand achteruit gegaan. Buiten een blaas die het hart omhult, de hartzak, kunnen we alleen nog de holtes van de kieuwspieren zien als resten van lichaamsholten.
Het spiersysteem is bij de beide onderstammen der weekdieren zeer verschillend gebouwd. Bij de oerweekdieren zijn de spieren nog niet in spiervezels en spierknopen (gangliën) gescheiden. Van een slokdarmring strekken zich vier spierstrengen in lengterichting door het lichaam.
Aan de slokdarmring der schaaldragers zijn daarentegen de spiercellen tot ganglienknopen verenigd. In het lichaam bevinden zich enige gepaarde ganglienknopen, die door alleen uit spiervezels bestaande spierstrengen met elkaar en met de slokdarmring verbonden zijn. Bij de hoogontwikkelde inktvissen zijn de voorste delen van het spiersysteem tot welgevormde hersenen geconcentreerd. Bij de koppotigen hebben ook de ogen de hoogste ontwikkelingsgraad bereikt. Het zijn lensogen, die in bouw en functie tot in bijzonderheden lijken op die der gewervelde dieren. Door hun onafhankelijk ontstaan, onderscheiden zij zich vooral in de oorsprong van de bijzondere elementen, sterk van de ogen van de gewervelde dieren.
De verwantschap van de molusken met de ringwormen en andere oeronderstammen wordt aangetoond door het bezit van een gemeenschappelijk gebouwde larve, nl. een wimperlarve van het type trochophora, zoals wij die van de borstelwormen reeds kennen (zie blz. 44). Deze van plankton levende larve komt bijna uitsluitend bij zeemollusken voor. De koppotigen hebben echter geen trochophora-stadium.
De afbeeldingen op deze dubbelpagina laten zien, dat de ontplooiing tot grotere veelvormigheid en verscheidenheid in de onderstam van de schaaldragers succesvol is.
De oermollusken worden door twee klassen vertegenwoordigd. De bilateraal symmetrische keverslakken dragen op de rug acht schaalplaatjes, welke ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. De wormmolusken zijn aan hun radula als weekdieren te herkennen.
Onder de schaaldragers laat de oerslak Neobilina nog een duidelijke symmetrie zien. Zijn zeer dunne schaal bedekt het hele dier. Over de plaats van dit levend fossiel in de diersystematiek is men het nog niet helemaal eens.
Bij de voorkieuwigen is de oorspronkelijk naar achteren geopende mantelholte met de kieuwen en de anus door een verdraaiing van de ingewandszak naar de voorzijde ver-plaatst. Daardoor is het tot een overkruising van de lengtespierstreng gekomen. Onafhankelijk van deze draaiing is de spiraalvormige rolling van de ingewandszak en daarmee het spiraal vormige huis ontstaan.
Bij de leden van de onderklasse der voorkieuwigen en longslakken is de mantelholte door terugdraaien weer naar achteren verlegd. De spierstreng ligt bijgevolg weer parallel naar achteren. Bij de longslakken ontbreken de kieuwen, de zeer bloedrijke wand van de mantelholte fungeert als long.
Als belangrijkste onderscheidingskenmerk van de mosselen dient het slot van hun tweekleppige schalen. Het bestaat uit in elkaar grijpende tanden, lijsten, groeven en ringen in de nabijheid van het verbindingsstuk der schaalkleppen.
Bij de koppotigen, de hoogst ontwikkelde mollusken, zijn delen van de voet tot een voor de kieuwholte liggende trechter omgebouwd. In de einddarm van de meeste koppotigen mondt de inktklier uit, waaraan deze weekdieren de naam inktvissen te danken hebben. De in de klier gevormde kleurstof wordt uit de kieuwholte in donkere wolken uitgestoten, die het dier voor het zicht van zijn vijanden verbergen. Aan de mond van de koppotigen bevinden zich buiten de radula harde papegaaisnavelachtige kaken.