Onderfamilie: Turdinae Lijsters (Chaetope, Copsychus, Cossypha, Cyanosylvia, Drymodes, Enicurus, Erithacus, Erythropygia, Hylocichla, Luscinia, Monticola, Myadestes, Myrmecocichla, Oenanthe, Phaeornis, Phoenicurus, Saxicola, Sialia, Thamnolaea, Turdus, Zoothera)
De soortenrijke familie van de lijsters (ca 300 soorten) omvat vogels van middelmatige grootte, met krachtige poten en snavels, waaruit hun manier van leven blijkt. Ze scharrelen veel op de grond rond, waar ze hun voedsel zoeken, dat een mengsel is van insekten, slakken, wormen, vruchten en bessen. Vele van hen zijn goede zangers en ze leven meestal solitair, hoewel enkele soorten in de winter troepen vormen, vooral om te slapen. Het zijn robuuste vogels met een groot aanpassingsvermogen en ze komen over de hele wereld voor. Relatief kleine vormen met zwakke snavels, die in lichaamsbouw nog aan de grasmussen herinneren en een overgang vormen tussen deze en de lijsters, zijn de malleefluiters, waarvan we hier één soort afbeelden. Een tweede groep bevat de roodborst, een vogel met grote ogen en lange poten, die op een hippend leven in de schemering van de ondergroei duiden, hoewel hij ook graag zijn parelende zang vanaf een hogere tak laat horen.
Hij heeft een onverdraagzaam karakter en blijft zelfs in de winter zijn territorium fel verdedigen. Vooral in de winter zoekt hij de nabijheid van de menselijke woning en hij kan dan soms heel mak worden. De nachtegaal geldt als de beste inheemse zanger. De veelvormigheid van de strofen, de volle, heldere fluittonen en lange passages, vermengd met krassende geluiden, kan hoogstens vergeleken worden met de zang van zijn oostelijke verwant, de noordse-nachtegaal. De zang is zowel ’s nachts als overdag te horen en wordt zelfs midden in druk verkeer voorgedragen. De nachtegaal leeft in dicht struikgewas, waar hij scharrelend onder afgevallen bladeren naar voedsel zoekt.
Waar de dorre bladeren worden opgeruimd, zoals in vele parken, verdwijnt hij als broedvogel. Het blauwborstje is een vogeltje van dichte moerasvegetatie, waar hij zich op de grond verscholen houdt. Door ontginning van moerassen en grienden wordt hij bij ons steeds zeldzamer. Een verwant van de vorige groep is de shamalijster, eveneens een bodemvogel,die in de jungle leeft, graag bij water. Zijn zang is misschien wel de veelzijdigste en muzikaalste van alle zangvogels, waar nog bij komt dat de vogel vrijwel onophoudelijk zingt en steeds variaties maakt door geluiden van andere vogels te verwerken. Het is begrijpelijk dat hij daarom een geliefde kooivogel is.
De gekraagde-roodstaart en de zwarte-roodstaart zijn algemene vogeltjes van tuinen en parken, resp. steden en rotsachtige streken. Ze vallen op door hun voortdurend staarttrillen. Ze worden in de Nieuwe Wereld vertegenwoordigd door de fraai gekleurde en muzikaal zingende sialia’s. De vorkstaartlijsters zijn in deze groep buitenbeentjes, die aan het water leven en met hun lange staart, waarmee ze voortdurend wippen, aan kwikstaarten doen denken. Een volgende groep lijsters wijkt wat af door een kortere en bredere snavel. Een vertegenwoordiger die goed kan zingen is de cubaanse-clarino.
Een soortenrijke groep wordt gevormd door de tapuiten, die een karakteristieke lokroep hebben. Twee bekende soorten zijn het paapje en de roodborsttapuit. De eerste vinden we in vochtige weidegebieden en duinvalleien, de tweede broedt op heidevelden en droge zandgronden met struiken. Het nauw met hen verwante termietenpaapje leeft in boomloze steppen en halfwoestijnen. De witnektapuit bewoont rotsachtige streken. De tapuit is een vogel van dorre, onvruchtbare streken en rotsachtige, kale hellingen.
Bij ons komt hij voor op heidevelden en in de duinen. De zwartetapuit en de bonte-tapuit leven in soortgelijke gebieden in Zuiden Zuidoost-Europa. Iets groter zijn de rode-rotslijster en de blauwe-rotslijster, beiden vogels van warmgestoofde zuidhellingen en steile rotsen. De eerste komt tot hoog in de bergen voor. Van de eigenlijke lijsters beginnen we met de grondlijsters, waarvan we hier de siberische-lijster, de boslijster, die een van de beste zangers van Noord-Amerika is, en de grote-hawaiilijster laten zien. Verreweg de bekendste en talrijkste soort, die zich tot kultuurvolger heeft ontwikkeld en ondanks zijn fraaie fluitende zang soms een plaag rond de huizen kan worden, is de merel.
Ook de zanglijster heeft zich van bosvogel tot tuinvogel ontwikkeld. Zijn luide, aangenaam klinkende zang wordt gekenmerkt door steeds herhaalde tonen. Een soort uit de naaldwouden in de gebergten van Europa is de beflijster. De roodborstlijster is het „roodborstje“ van de Amerikanen. Hij komt in Amerika net zo algemeen voor als bij ons de merel en hij gedraagt zich even vertrouwelijk.