Gepubliceerd op 30-05-2019

Lipvissen

betekenis & definitie

Families: Labridae Lipvissen (Labrus, Coris, Crenilabrus, Thalassoma, Ophthalmolepis, Bodianus, Lachnolaimus, Halichoeres, Chaerodon, Labroides, Gomphosus, Symphodus), Scaridae Papegaaivissen (Callyodon, Pseudolabrus), Trachinidae Pietermannen (Trachinus)

Platen met de afbeeldingen van een aantal lipvissen hebben zeer veel weg van een schilderspalet, zo bont en fleurig zijn deze vissen getekend. Meer dan 600 soorten zijn er tot op heden bekend, daaronder vinden we soorten van slechts enkele centimeters, maar ook van meer dan 3 m lang. De rugvin is bij alle soorten lang en bestaat slechts uit een deel. De mond is klein, maar op de kaken bevinden zich lange en sterke tanden. Ze komen in alle warme en gematigde zeeën voor, terwijl er zelfs één soort is uit de Noordzee die tot voor de Noorse kust komt. De mannetjes en de wijfjes, evenals de jonge dieren, zijn vaak zeer sterk van elkaar verschillend getekend.

De gestreepte-lipvis kent bv. verschillend gekleurde geslachten. Het is een nestbouwende vis, die alleen op rotsbodem, ook zeer zeldzaam bij Helgoland, wordt waargenomen. De girelle (Coris julis) en de zeejonker worden zeer vaak als aquariumvissen in de handel gebracht. De blauwkoplipvis is een soort, waarbij de geslachten en de jonge vissen zich zo sterk van elkaar onderscheiden, dat men ze voor meerdere soorten zou kunnen aanzien. De bruine-lipvis (Symphodus mediterraneus) is weer een nestbouwer. In hun levenswijze lijken de lipvissen zeer veel op de cichliden.

Niet alleen komen we evenals bij hen veel nestbouwende soorten tegen, maar zijn het ook uitgesproken territoriumverdedigers, die meteen tot de aanval overgaan zo gauw andere vissen of soortgenoten in hun territorium dringen. Als voedsel nemen de kleinere soorten allerlei kleinere dieren, zoals zeer kleine weekdieren, tot zich, doch zeer zelden algengroei. De grotere soorten leven vnl. van weekdieren of levende holtedieren, waarbij zij met hun sterke maaltanden het kalkskelet verbrijzelen. Naast de talrijke rotsen koraalbewoners, die zich in spleten enz. verbergen, zijn er ook veel soorten zoals de bijouterievissen (o.a. Coris gaimard) die zich ’s nachts diep in het zand graven. Een zeer eigenaardige levenswijze hebben veel soorten uit het geslacht Labroides aangenomen, en deze soorten noemen we poetsers of poetservissen.

Verschillende onderzoekers stelden pas tijdens het duiken vast, dat grote vissen zoals de zakbaars, van tijd tot tijd bepaalde koraalrotsen opzoekt, die door een aantal kleine lipvissen bewoond wordt. Deze vissen storten zich dan op de grote bezoeker en zuiveren hem dan zeer snel van allerlei parasieten op lichaam en vinnen. Men heeft zelfs waargenomen dat ze dit ook tussen de kieuwen en in de mond deden. Op deze wijze reinigen ze de vissen van parasieten en ander ongedierte. Ook in het aquarium kunnen we sindsdien dit fenomeen waarnemen.

De vogelvissen (Gomphosus) uit het Austraal-Aziatische gebied bezitten zeer lange snavelvormige kaken.

Onze reeds eerder genoemde kleurenplaten tonen nog een hele rij andere soorten, die allemaal zeer mooi zijn, maar geen opmerkelijke eigenschappen bezitten. Een reusachtige vis is de kapiteinvis. Bij hem vinden we vaak zijn maag en darm volgepropt met fijngemalen stukken koraal. Zeer nauw verwant aan de lipvissen zijn de papegaaivissen. Hun naam hebben ze te danken aan de vorm van hun tanden en aan hun bonte kleuren, die evenals vaak bij de papegaaien gekenmerkt worden door het fel contrastrijk naast elkaar liggen, zonder enige vorm van overgang. Het zijn meestal grote tot zeer grote soorten, die hoofdzakelijk koraalriffen bewonen.

Hun tanden zijn papegaaisnavelachtig vergroeid en hun keeltanden tot zeer sterke maalstenen. Ze schijnen in hoofdzaak planteneters te zijn, alhoewel er enige soorten bekend zijn die zich uitsluitend voeden met levende holtedieren. De grote soorten leven meestal solitair en zijn over het algemeen zeer sterk aan hun plaats gebonden. Ook deze vissen tonen ons in de loop van hun leven een prachtige kleurwisseling. Veel soorten werden daarom dan ook twee of drie maal als een nieuwe soort beschreven. Door toeval werd er in een aquarium ontdekt, dat veel soorten zich ’s nachts met een ruime mantel van slijm omgeven.

De betekenis van dit verschijnsel is tot op heden nog niet verklaard. De papegaaivissen bezitten, uitzonderingen natuurlijk daar gelaten, een veel robuuster en plomper lichaam als de beweeglijke lipvissen. De papegaaivis (Callyodon fasciatus) toont ons zeer duidelijk dit vissentype. De regen-boogpapegaaivis is een veel kleinere soort.

De langgerekte bodembewonende pietermannen bezitten in tegenstelling tot de lipvissen een zeer lange aarsvin. De mondopening is zeer groot, maar staat schuin naar boven. De ogen liggen boven op de schedel. De donkere, deels blauwachtige grote-pieterman graaft zich zover in het zand in, dat slechts de ogen daar nog bovenuit steken. Zijn voedsel, hoofdzakelijk garnalen, zoekt hij ’s nachts. Deze ook in de Noordzee voorkomende vis is een der weinige giftige vissoorten op onze breedten.

Alleen de eerste stralen van de rugvin zijn met gifklieren voorzien. De werking op de mens loopt, zoals bijna altijd met het gif van vissen, sterk uiteen. Naast de grote-pieterman leeft er aan onze kust ook nog een tweede soort, de kleine-pieterman, die eveneens giftig is. Het geproduceerde gif is bij beiden een bloed- en zenuwgif en, zoals reeds gezegd, loopt de werking sterk uiteen en is vooral afhankelijk van de conditie van het slachtoffer. Terwijl bij velen enige uren na de steek en de zeer pijnlijke beginpijnen niet meer gemerkt wordt dan een kleine verdikking, kunnen anderen er een vaak maanden durende vergiftiging aan over houden.

< >