Onderfamilie: Cephalophinae Duikerof schoffelantilopen (Cephalophus, Sylvicapra)
Alle groepen holhoornigen hangen genetisch nauw samen. Vermoedelijk zijn de antilopen de primitiefste vormen. Vroeger stelde men zich tevreden met indeling in drie groepen: antilopen, schapen en geiten, en runderen. Thans worden de antilopen, een zeer omvangrijke groep, in een groot aantal onderfamilies gesplitst.
Tot de duikers behoren de kleinste levende antilopen. De rechte hoorns liggen in hetzelfde vlak met de voorhoofdsbeenderen; vaak zijn ze licht gebogen en niet zelden in een krachtig ontwikkelde voorhoofdsschoffel verborgen. Jentink-, zebra- en zwartrugduiker hebben een scheiding op het voorhoofd en niet de typische duikerkop. De wijfjes van de duikers hebben kortere hoorns, die ook geheel kunnen ontbreken. Duikers hebben zeer diepe oogklieren, waarvoor in de schedel verdiepingen zijn uitgespaard. Er zijn twee paar tepels aanwezig.
De rondruggige lichaamshouding en het overhangende kruis kenmerken de duiker als stroper in struikgewas en onderbos, woudranden en savannebegroeiingen. Duikers leven ten zuiden van de Sahara, van Ethiopië tot de Kaap in het zuiden. Ze komen ook voor op Zanzibar en Fernando Póo. Deze solitair levende dieren komen alleen in de bronsttijd in paartjes bij elkaar. Ze zijn vooral ’s nachts actief en rusten overdag in het dichte onderhout. Hun hoofdvoedsel bestaat uit bladeren, twijgen en vruchten, van allerlei soort, en ze laten geen gelegenheid voorbij gaan ook dierlijke kost te nuttigen.
Ze jagen dan op vogels en kleine zoogdieren, die ze met de voorhoeven neerslaan. Vele duikers kenmerken zich door bonte kleuren, zoals trouwens typisch is voor de dieren van de regenwouden. Zoals de prachtige zebraduiker, die uiterst zelden in een diergaarde te zien is, en de jentinkduiker, die pas aan het einde van de vorige eeuw werd ontdekt, en nog steeds een van de zeldzaamste dieren van Afrika is. Vaker krijgen we de geelrugduiker te zien met zijn opvallende tot het kruis lopende geelwitte rugvlek, waarvan de haren bij opwinding overeind gezet worden. De enige duiker die een uitgesproken steppebewoner is, is de duikerbok. Duikers schijnen geen vaste bronsttijd te hebben; ze richten zich kennelijk naar de klimatologische omstandigheden in hun woongebied.
De draagtijd is niet precies bekend, maar zal rond de vier maanden bedragen; geslachtsrijp zijn ze na 12 tot 18 maanden. Meestal wordt slechts een, zelden twee jongen geboren. De levensduur in gevangenschap bedroeg 8-10 jaar en zal in het wild waarschijnlijk dezelfde zijn.