Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Verschuir, johan

betekenis & definitie

(Groningen 1680 - Zeerijp 1737)

Studeerde theologie in Groningen en was onderwijzer en voorzanger in Loppersum (1702; vanaf 1705 oefenaar aldaar) en gereformeerd predikant in Zeerijp (1714-1737).

Verschuir is een belangrijke vertegenwoordiger van het piëtisme, de bevindelijke vroomheid, die in de Ommelanden grote invloed had. Hij schreef Honigraatje van Gesangen (1735), een bundel eenvoudige gedichten over de ware bevindelijkheid. De zegepralende waarheid (3de druk 1739), een bundel van negen samenspraken tussen Godsvrucht, Waarheid en Nathanaël, met wie Verschuir zelf is bedoeld. De hoofdgedachte is dat de ware godzaligheid alleen wordt verkregen, indien de mens wegzinkt in het niet, opdat God zijn vrije genade kan schenken. Scherpe kritiek heeft Verschuir op het kerkelijk leven van zijn dagen. Hij ziet het verval van de Gereformeerde Kerk in verschillende ontwikkelingen: de teruggang van het gebedsleven, de verwaarlozing van de weekdiensten door de predikanten en schoolmeesters, misbruik van de sacramenten, dronkenschap, dansen, dobbelen, vieren van de vastenavond (nog in 1724!), Sint-Maarten en Sint-Nicolaas.

Zijn hoofdwerk is: Waarheit in het binnenste of Bevindelyke Godtgeleertheit (3de druk 1739), waarin hij de lezers onderwijst in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. Hij doet dit door samenspraken tussen Onkunde (onbekeerd, maar verstandig), Letterwijze (de koude, intellectualistische rechtzinnige), Bekommerde (bekeerd maar twijfelmoedig) en Sterk Christen (bekeerd en geoefend in de bevindelijke vroomheid); Sterk Christen is hier Verschuir. Bevinding betekent voor Verschuir de zaak proeven en beproeven dat men het geloof niet alleen naar de letter kent maar ook werkelijk bezit.

Lit.: Biografisch Lexicon Geschiedenis Nederlands Protestantisme I, 396-398; J. Lindeboom, ‘Secte-wezen in Stad en Lande’, GVA 1945,53-79.

< >