Een belangrijk aspect van de voornaamgeving is het vernoemen, dat wil zeggen de overdracht van de voornaam van een, al dan niet meer levend familielid op een pasgeborene. Dit gebruik was al bij onze Germaanse voorouders in zwang en is ook uit andere culturen bekend.
Het herhalen van letterlijk dezelfde naamsvorm (Gepke blijft Gepke) heet repeterende vernoeming, de wat vrijere omgang met de oorspronkelijke vorm (Wessel wordt Wesley) variërende vernoeming. De in Groningen toegepaste basispatronen zijn: (a) het eerste kind wordt steeds naar de grootouders van vaderskant vernoemd; (b) is het eerste kind een jongen, dan krijgt deze de naam van de vader van de vader, is het een meisje, dan wordt de naam van de moeder van de moeder gebruikt. Na de vier grootouders zijn ooms en tantes aan de beurt. Dit gebruik was eerder een nagenoeg algemeen en streng toegepast systeem, maar heeft in de loop van de 20ste eeuw duidelijk aan betekenis verloren. Er wordt echter nog steeds vernoemd, variërend en repeterend (dat laatste vooral bij de tweede of derde naam van een kind).Lit.: D.P. Blok, ‘De naamgeving van het eerste kind’ in: Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen 6 (1954) 7-8; R.A. Ebeling, Vooren familienamen in Nederland. Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik (Groningen en ’s-Gravenhage 1993) 39-45.