Minder gebruikelijk: terreinnamen.
Hebben betrekking op niet-bewoonde kleinere elementen in een landschap, bijv. op akkers, groenlanden, paden (straatnamen), bosjes, moerassen enz. Veel veldnamen bestaan slechts in mondelinge, vaak dialectische vorm en zijn alleen bij een beperkt aantal personen in gebruik. Niettemin zijn dit soort namen er ter identificatie van percelen, landerijen e.d. steeds geweest, ook in Groningen. De oudst bekende hier zijn Euuagtiochi (9de eeuw), Muniklanda, Scaldmeda en Liusica[m]pa (11de) en Abdinclande en Abdinchstrange (waarschijnlijk 12de). Men vindt hierin de ook nu nog fungerende grondelementen -kamp, -land, -mede, -streng en tjuche. Zoals ook elders zijn Groninger veldnamen veelal gevormd naar het gebruik van het betreffende perceel (Melkstuk, Ossekamperi), de bezitter (Boumansbouwte), de vorm (Peerdekop, Tipke), de kwaliteit (de Jammer, Roege stuk) enz.
Naast de talrijke dialectvormen (Aafkemeu I, Ainentwintig, Kröddige Vaier, Melkvaart, Moane kiele, Peerdewaske, Zwienstuk enz.) zijn verder typisch voor Groningen het intensieve gebruik van getallen en de aanduiding stuk (Kromme zes, De vierdehalf, Dobstuk, Molenstuk enz.), alsook het vasthouden aan in onbruik geraakte of rakende woorden uit oudere taallagen van de kuststreken. Dat geldt o.a. voor blink ‘dorpsplein’, gaa(r)st ‘zandgrond’, gloep(e) ‘pad, steeg’, hamrik ‘het groenland’, holm ‘hoogte’, loeg/loog ‘(kom van het) dorp’, meenschaar ‘onverdeelde weide’, swaag ‘hooi- en weidelanden (van een dorp)’, tjuch(e) ‘deel van gemeenschappelijke grond’, va(a)lg(e) ‘braak, bouwland’. In tegenstelling tot andere provincies is in Groningen tot dusver weinig veldnamenmateriaal gepubliceerd. Uitzondering is een inventarisatie van Zuidhorn e.o. uit 1995. Een betrekkelijk kleine verzameling van contemporaine en historische namen uit heel de provincie bevindt zich op het Nedersaksisch Instituut van de RUG.
[Ebeling]
Lit.: M. Schönfeld, Veldnamen in Nederland (Amsterdam 1949 en 1950; herdruk Arnhem 1980).