Met de vervening hing, net als bij veel andere takken van nijverheid, een aantal specifieke termen samen, waaronder voornamelijk maten. Enkele veel voorkomende begrippen waren:
- Dagwerk: hoeveelheid turven door een ploeg van ca. zes arbeiders in een dag geproduceerd, ca. 10.000 turven.
- Lange hoogveenturf. 40-45 x 12 x 15 cm.
- Lastgeld: belasting op het vervoer van turf, meestal geheven op kanalen per schip.
- Turfimpost: gewestelijke belasting op de uitvoer of doorvoer van turf, meestal geheven bij sluizen.
- Turfmand: geijkte ton van honderd liter (ca. twintig turven), waarin de hoeveelheid turf werd gemeten die in de steden op de turfmarkten werd aangevoerd.
- Turfton: idem van tweehonderd liter.
- Veenplaats: een in de hoge vervening (zie turfgraven) gebruikelijke benaming voor de aaneengesloten oppervlakte veen tussen een wijk en een ruggeraai. De breedte van een veenplaats bedraagt meestal 80, soms 100 m. De lengte is afhankelijk van de lengte van de veenstrook, waarvan de turf over een wijk werd afgevoerd, en loopt uiteen van 1-3 km.
- Veenput: de plaats waar het veen bij de vervening wordt ontgraven. In de hoge vervening geschiedt de verturving, behalve van splittingen en klemsloten, in smalle stroken of putten. De putten zijn even lang als de splitting en 9-12 voet breed. Ook de overblijfselen van onregelmatige verveningen worden veenputten genoemd.
- Veenroede: 14-16 veenvoet = 4 meter.
- Veenvoet: 29-33 cm.