Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Torenuurwerk

betekenis & definitie

Een mechanisch of elektrisch apparaat, aangebracht in een (kerk)toren om de openbare tijdaanwijzing te verzorgen. Torenuurwerken komen tegen het eind van de 13de eeuw in gebruik; in Nederland zijn ze voor het eerst in 1369 vermeld.

De oudste nog bestaande uurwerken in Groningen zijn waarschijnlijk die in Tinallinge en Losdorp uit het begin van de 17de eeuw; het eerstgenoemde drijft een wijzer op een wijzerplaat in de kerk aan.De werking van het mechanische uurwerk is gebaseerd op het echappement of de gong, waardoor de draaiende beweging van de raderen van het uurwerk in een alternerende wordt omgezet, met als resultaat het ‘tikken’ van het uurwerk. De gang wordt aangedreven door een aantal tandwielen, met een gewicht als energiebron. Het tempo van de tikken wordt bepaald door de gangregelaar; bij de eerste (toren)uurwerken een horizontale staaf met verschuifbare gewichten, de waag. De gang bij de oudere uurwerken was een spillengang, waarbij een verticale as, de spil, waaraan de waag was bevestigd, van twee lepels was voorzien die ingrijpen op een speciaal tandwiel met een oneven aantal zaagvormige tanden. Bij de heen-en-weer gaande beweging van de waag ontsnapt telkens een tand. Deze nog weinig nauwkeurige uurwerken waren voorzien van één wijzer. Wijzerplaten met één wijzer komen in Groningen onder andere nog voor aan de torens van Kloosterburen en Noorddijk, aan de dakruiters van Grootegast en Lellens en in de kerken van Oosterwijtwerd (1681) en Tinallinge.

Behalve van dit gaande werk waren de uurwerken vaak voorzien van een slagwerk dat de uren en eventueel de halve uren op een hoger in de toren aangebrachte klok deed slaan. Door de uitvinding van het slingeruurwerk door Christiaan Huygens (1656), waarbij de snelheid van de gang door de lengte van de slinger wordt bepaald, nam de nauwkeurigheid van het uurwerk toe. Om die reden zijn nadien veel torenuurwerken tot slingeruurwerken verbouwd. Vaak werd de aanwezige spillengang gehandhaafd (zoals in Garmerwolde en Oosterwijtwerd), soms werd hij vervangen door een moderner gangsysteem als de Grahamgang of de pennengang (bijv. in Noorddijk, oorspronkelijk van Evert Lucas, 1657).

De oudere uurwerken werden door smeden gemaakt, wat aan de opbouw kan worden afgelezen. De makers van de oudste uurwerken zijn niet bekend. Van latere uurwerken kennen we de naam van de maker uit een inscriptie in het uurwerk of uit het kerkarchief (Adorp, 1636, Thijs Pytters; Hornhuizen, 1679, Derck Ellens te Zuidhorn). Van de oude uurwerken zijn die in Adorp en Oosterwijtwerd niet meer in gebruik: ze zijn in de koren van de respectieve kerken opgesteld.

Omstreeks het midden van de 19de eeuw deed met gegoten onderdelen en verspaningstechnieken een meer fabrieksmatige vervaardiging haar intrede. Uurwerkfabrieken maakten goede uurwerken, die dikwijls door uurwerkmakers werden verhandeld en geplaatst. De firma’s Van Bergen in Heiligerlee en Midwolda voorzagen menige toren van onverwoestbare uurwerken van veelal Duitse makelij, bijv. in Krewerd en Midwolde. In het Noorden zijn voorts vele uurwerken van de firma Eijsbouts uit Asten in gebruik. Sinds het begin van de 20ste eeuw worden voor het opwinden, de wijzerverlichting en de tractie elektrische voorzieningen toegepast. Zij werden op nieuwe, maar ook op bestaande uurwerken aangebracht, waardoor in het bijzonder het zware opwinden met de hand overbodig werd.

De huidige generatie uurwerken heeft een radiografisch bestuurde moederklok met een motorwerk achter elke wijzerplaat, waardoor een juiste tijdsaanduiding is gewaarborgd

(bijv. de Martinitoren in Groningen).

[Appelboom].

< >