(Amsterdam 1840 - Düsseldorf 1920)
Architect. Geboren als zoon van een Duitse textielhandelaar. Ontving zijn opleiding in Duitsland (Bauakademie Berlijn en het bureau van bouwmeester Vincent Statz van het aartsbisdom Keulen). Kort na 1870 verwierf hij zich vrijwel een monopolie op kerkbouwopdrachten in het aartsbisdom Utrecht. Zijn ontwerp voor een uitbreiding van de kerk in Nieuwe Pekela dateert uit de eerste jaren. In de provincie Groningen (die tot het aartsbisdom behoorde) bouwde hij rond 1880 vier kerken (rooms-katholieke kerkbouw).
Na 1882 kregen ook andere architecten weer meer kansen. Tepe verhuisde in 1905 naar Düsseldorf. Met P.J.H. Cuypers is hij de belangrijkste exponent van de kerkelijke neogotiek in Nederland. Anders dan Cuypers beperkte Tepe zich als ontwerper tot de architectuur. De meubilering en aankleding werden idealiter overgelaten aan andere specialisten uit het St.-Bernulphusgilde (de vereniging voor kerkelijke kunst die haar inspiratie zocht in de late gotiek van de Nederlanden en het aangrenzende Duitse gebied).
Lit.: S. de Blaauw en G. van Kleef, ‘De Sint Bonifatiuskerk in Nieuwe Pekela. De moeizame geschiedenis van een 19de-eeuws kerkgebouw’, De Sluitsteen 4 (1988) 75-83; A.J. Looijenga, De Utrechtse school in de neogotiek. De voorgeschiedenis en het Sint Bernulphusgilde (Amsterdam 1991).