(11 november)
Van de laat-middeleeuwse gebruiken op deze dag (Gronings: Sunnermeerten, ook wel: Zunnert- of Sunten-meerten) is hier alleen het in de vooravond met lichtjes lopen door de kinderen overgebleven. Het eten van de met kastanjes, appelen, rijst en krenten gevulde Sint-Maartens-ganzen en het branden van Sint-Maartensvuren (verg. jaarvuren) waren, dankzij de verbodsbepalingen van de overheid, begin 19de eeuw al verleden tijd. Het minder schadelijk geachte lopen werd echter getolereerd en bleef in menige plaats in gebruik. De laatste jaren neemt het zelfs in populariteit toe, waarbij volwassenen vaak het voortouw nemen. Vroeger brandden de kinderen meestal een kaarsje in een zelfgemaakte uitgeholde biet of mangelwortel, gehangen aan een vlierstok en zo gesneden dat er een gezicht te zien kwam, tegenwoordig lopen ze met papieren lampions, al waren die er in het begin van de 19de eeuw ook al wel.
Bij hun bedelommegangen (vroeger om een appel of een peer of een paar centen, nu heeft snoepgoed de voorkeur) zingen de kinderen liedjes, waarbij ze kunnen kiezen uit een breed, zich voortdurend vernieuwend repertoire. Een voorbeeld uit 1853:
Sunter sunter Meerten,
Koien droagen steerten,
Ossen droagen horens,
Kerken droagen torens,
Torens droagen klokken,
Ol wiefkes droagen rokken,
Dij zitten in de houken,
Bakken spekpannekouken,
Rook vier, brand vier,
Wie hebben sunter sunter Meerten hier,
Al op n vleddren stokje,
Ien ein pompieren rokje,
Veur de deur der rieke man,
Dij ons wel wat geven kan,
Zei, mien keerske brandt neit lang,
Geeft mie wat, den goa ‘k mien gang.
De liedjes lijken wel steeds korter en steeds meer ABN van taal te worden. Nu het meest gezongen worden: Sint Maarten, Sint Maarten, / De koeien hebben staarten, / De meisjes hebben rokjes an, / Daar komt Sint Martinus an; en: Elf November is de dag, / Dahat mijn lichtje, dahat mijn lichtje, / Elf november is de dag, / Dahat mijn lihichtje branden mag. Ook veel gezongen wordt nu: Sint Martinus mikmak, / M’n vader is een dikzak, / M’n moeder is een dunnetje, / Geef m’n pepermunnetje.
Lit.: Teenstra, Kinderwereld, 209-215; NGW, 996-999; Ter Laan, Volksleven II, 143,156-157; Wim Faber, Sint Maarten Suntermeerten. 150 Liedjes (Bedum 1989).