Burgerkorpsen, die zorgden voor de plaatselijke veiligheid en handhaving van rust en orde. Ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1594-1795) bestonden er in vele steden al schutterijen.
Bij de grondwet van 1814 werden de schutterijen opnieuw ingesteld om in tijd van oorlog te dienen als versterking van het leger. Onderscheid werd gemaakt tussen de dienstdoende (in steden van tenminste 2500 inwoners) en rustende schutterijen (in de overige steden en op het platteland). De sterkte werd vastgesteld op 600 man voor elke 20.000 inwoners. Alle mannelijke Nederlanders tot 50 jaar kwamen voor de dienst in aanmerking. Alleen ten tijde van de Belgische Opstand (1830-1839) werden de schutterijen mobiel verklaard. In 1901 werden ze opgeheven en vervangen door de landweer. De stad-Groninger schutterij bleef echter bijeenkomen tot ze zich in 1907 ophief.