Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Reitsma. egbert

betekenis & definitie

(Ulrum 1892 - Glimmen 1976)

Architect, in het bijzonder van een reeks belangrijke gereformeerde kerkgebouwen. Zoon van de aannemer-architect Lammert Reitsma, die de gereformeerde kerken in Ulrum (1901) en Munnekezijl (1920) bouwde en de gereformeerde kerk in Houwerzijl (1906) herbouwde. Na de eerste praktijkervaring bij zijn vader en onderricht door de Groninger architect L. Drewes was Egbert Reitsma vanaf 1910 medewerker van de Hilversumse architect Jacob London (1872-1953) en van 1917 tot 1920 van de Rotterdamse architect Willem Kromhout (1864-1940). Diens visionaire architectuur en expressieve gebruik van baksteen hebben Reitsma sterk beïnvloed. Zijn eigen werk is sterk verwant aan de Amsterdamse School, getuige zijn eerste zelfstandige ontwerp, de gereformeerde kerk in Kollum (1925).

Karakteristiek is het gebruik van ‘mondsteen’, een gesinterde en vaak ook vervormde baksteen met donkere kleurschakeringen; de diepliggende voegen versterken het reliëf van de wand, waarin bovendien vaak bijzondere metselpatronen voorkomen. De beschildering van het voor de Amsterdamse School typerende paraboolvormige gewelf werd verzorgd door de Groninger schilder George Martens; deze was lid van De Ploeg, in de jaren ’20 een brandpunt van expressionistische kunst. Tussen 1908 en 1910 had Reitsma lessen gevolgd aan de Academie Minerva; van 1922 tot 1938 was hij lid van De Ploeg, waarvan korte tijd als vice-voorzitter (1922) en secretaris (1922-1923).

De verbouwing van de Parklaankerk in Groningen (1926, gesloopt in 1989) kwam neer op een vrijwel volledige herbouw met gebruikmaking van de bestaande fundamenten en enig muurwerk. Voorzover de inpandige situatie dit toeliet, waren de muren sterk plastisch geleed; in het interieur zijn preekstoel en orgel tot een uiterst sculpturaal geheel uitgewerkt; bijzonder was ook het bovenlicht met glas-in-lood, vloeiende geschilderde vormen en constructivistische reliëfs. Uit 1928 dateert de gereformeerde kerk in Appingedam, die een eigen, meer kubistische interpretatie van de stijl van de Amsterdamse School te zien geeft; het gebouw is bovendien fraai ingepast in de historische binnenstad. Ook hier verraadt het interieur Reitsma’s voorkeur voor een rijk kleurgebruik.

Ook elders bouwde Reitsma gereformeerde kerken in een expressionistisch idioom: Renkum (1930), Weesp (1931, afgebrand in 1960) en, als hoogtepunt, Andijk (1933). In de loop van de jaren ’30 versoberde onder invloed van W.M. Dudok (1884-1974) zijn bouwtrant, zoals blijkt uit de Pelikaankerk in Leeuwarden (1934). Een meer traditionalistische inslag heeft de Goede Herderkerk in Bedum (1936).

Enkele architecten zijn sterk door Reitsma beïnvloed: Berend Jager (1884-1945) - kerken in Oostwold (1930) en Kantens (1932), Albert Wiersema (1895-1966), Reitsma’s medewerker aan de kerk in Bedum - kerken in Onderdendam (1933) en Westeremden (1934), alsmede het bureau Van Wijk en Broos in Oldehove (1929). Verder bouwde Reitsma een reeks woonhuizen: onder andere Noorderstationstraat 46 (eigen atelierwoning, 1920, met betimmering en meubilair in de stijl van de Amsterdamse School), Nassaulaan 4/4b (1928), een garagebedrijf aan de Pelsterstraat (1926, gesloopt in 1992), alle te Groningen; Landhuis ”t Fortje’, Rijksstraatweg 342 in Haren (1925). Zijn belangrijkste niet-kerkelijke gebouw is het Noorder Sanatorium met directeurswoning van het psychiatrisch ziekenhuis Dennenoord in Zuidlaren (1935). In de aanleg met schuin uitwaaierende vleugels verraadt zich de invloed van het sanatorium Zonnestraal in Hilversum van ). Duiker (1928), in de kubistische massawerking van het hoofdgebouw die van Dudok.

Na WOII ontwierp hij in een traditionalistische trant twee landelijke kerkjes: Glimmen (1950) en Onnen (1953), om vervolgens tot een expressieve moderne stijl te komen in de Goede Herderkerk in Groningen (1956), waar de combinatie van baksteen en beton in een plastische massawerking resulteerde. Ging het hier om een rechthoekige kerkzaal, in veel kerken zijn de hoeken afgeschuind, zoals in Grootegast (1958) en Scheemda (1959), of is de plattegrond een vrijwel regelmatige achthoek: Stadsparkkerk Groningen (1958), Loppersum (1965). Bij de meeste van Reitsma’s naoorlogse kerken, waar de kerkzaal door een tussenlid van de dienstvertrekken wordt gescheiden, zorgen verticale, in beton gevatte raamstroken voor de lichttoetreding; voor enkele kerken hakte hij zelf een reliëf in baksteen. De gereformeerde kerk in Hoogezand (1969), Reitsma’s laatste kerkgebouw, is geheel opgebouwd uit strakke rechthoeken. Behalve kerken bouwde hij onder andere het kantoorgebouw Gestetner aan de Grote Markt (1958, verminkt in 1997), dat opvalt door het gebruik van een groot formaat handvormsteen en de in baksteen gehakte figuur van Sint-Maarten. Vanaf 1950 werkte zijn zoon Lammert Hans (geb. 1922) aan alle ontwerpen mee.

Zie ook gereformeerde kerkbouw.

[Van der Ploeg]

Lit: J.J. Falize, ‘De kerkbouw tussen de wereldoorlogen. De Amsterdamse School’ in: R. Steensma en C.A. van Swigchem (red.), Honderdvijftig jaar gereformeerde kerkbouw (Kampen 1986) 75-88, hier 81-85; C. Hofsteenge, De Ploeg 1918-1941. De hoogtijdagen (Groningen 1993) 212-215; G. de Jong en K. van der Ploeg, ‘Gereformeerde kerkbouw in de provincie Groningen’, Groninger Kerken 10 (1993) 50-69, 90-107, hier 92-99,101-103.

< >