Het opgeven van raadsels was lange tijd een geliefd tijdverdrijf. Kunstraadsels in het Nederlands vonden de Groningers in hun almanakken; volksraadsels circuleerden in de mondelinge overlevering, meestal in de streektaal.
Deze varieerden van korte vragen als Wanneer het n hoas de maiste goaten onder 't lief [As e op stoppel löpt] tot complexe reeksen omschrijvingen als: Was n man; 't was gain man en toch n man. Luip op n weg; ’t was gain weg en toch n weg. Hai vond geld; 't was gain geld en toch geld. Kochde zuk n vis; 't was gain vis en toch n vis (Een pastoor loopt over het ijs, vindt een vrijwel waardeloos muntje en koopt er een garnaal voor). De meeste (wat) langere raadsels zijn op rijm: Rond bin de muren, / Geel bin de buren, / Swaart bin de poapen, / Dij 's nachts in 't klooster sloapen (appelpitten). Tot de populairdere raadsels behoren de ogenschijnlijk onfatsoenlijke: Roege, roege roeperd, / Wat bist toe swaart ien dien poeperd, / Wat bis toe swaart ien dien lange gat, / Doar hest toe ien gain zeuvenjoar n man bit had (schoorsteen).
Sommige raadsels, zoals de richterroadsels, worden ingebed in een verhaal. Een ter dood veroordeelde komt vrij omdat hij (of zijn vrouw) de rechters een raadsel kan opgeven dat zij niet weten op te lossen. Het bekendste rechterraadsel in Groningen was: Op Eli goa ik, / Op Eli stoa ik, / Op Eli vesteg ik aal mien moud, / Komt heren, komt heren, / In zegt het goud! (De vrouw loopt op pantoffels gemaakt van het vel van haar hondje Eli).Lit.: NGW, 817-824; Ter Laan, Volksleven II, 127-129,131.