(Wiesbaden 1892 - Göttingen 1985)
Pseudoniem: Ulrich Eyser. Antropoloog, socioloog en wijsgeer. Studeerde na twee semesters medicijnen in Freiburg i.B. zoölogie in Heidelberg. Hij promoveerde in 1916 in Erlangen; zijn Habilitationsschrift verdedigde hij aan de in 1919 gesuchte universiteit te Keulen (1920), waar hij docent was. In Kants filosofie had hij een uitgangspunt gevonden voor zijn studie naar het specifieke en het wezenlijke van het menselijke gedrag en de zintuigelijke waarneming, de verbinding van biologie en filosofie. Hij vermeed de eenzijdige beschouwing van de mens als geestelijk wezen evenals de opvatting, die de mens ziet als behorend tot het dierenrijk, alleen door evolutie tot de huidige positie gekomen. Plessner verwierf aldus internationale faam als de grondlegger van de moderne filosofische antropologie waarin de beschrijving van het geheel eigene van de mens zijn doel was.
In 1933 werd hij wegens zijn joodse afkomst ontslagen, waarna hij uitweek uit naar Istanbul. Daarna kwam hij naar Groningen op uitnodiging van zijn vriend F.J.J. Buitendijk (1887-1974), die van 1925 tot 1946 aan de RUG hoogleraar was in de algemene fysiologie. Hij was aanvankelijk werkzaam als privaat-docent voor wijsgerige antropologie, maar sedert 1939 als bijzonder hoogleraar in de wijsgerige sociologie. Na aankomst gaf hij colleges over de Duitse geschiedenis om de studenten inzicht te geven in hetgeen zich in die dagen in nazi-Duitsland afspeelde. Hij gaf de tekst uit als Das Schicksal des deutschen Geistes (1935); deze werd herdrukt onder de titel Die verspätete Nation (1959).
Daarin gaf hij een verklaring van de uitschakeling van de democratische krachten en de vertragende gevolgen die deze zou hebben voor de wording van een modern Duitsland. Na de oorlog kreeg hij het Nederlands staatsburgerschap aangeboden, maar hij bleef Duitser. Sommigen zagen dat als een bezwaar om hem te benoemen op de leerstoel van de in de oorlog vermoorde Leo Polak, maar dat heeft niet verhinderd dat hem diens leeropdracht in 1946 werd verleend. Met ingang van het studiejaar 1951 werd Plessner benoemd tot hoogleraar sociologie in Göttingen, waar een anti-joodse hetze uitbrak toen hij in 1960 rector zou worden. Dat is de reden waarom hij zich na zijn emeritaat in Zwitserland vestigde. In 1964 keerde hij naar Groningen terug om een eredoctoraat in ontvangst te nemen, maar een beroerte verhinderde hem aan de plechtigheid deel te nemen.
Plessner was lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Lachen und Weinen (1941) is een van zijn belangrijkste werken. Een samenvatting van zijn opvattingen vindt men in Die Frage nach der Conditio Humana (1976: 2). De uitgave van zijn verzameld werk in tien delen is voltooid in 1985. Plessner schonk zijn persoonlijk archief aan de RUG.
[Linssen]
Lit.: In memoriam Helmuth Plessner. Göttinger Universiteitsreden 70 (Göttingen 1986); K. Kuypers,Herdenking van Helmuth Plessner’, Jaarboek KNAW 1986, 205-207; H. Struycker Boudier, Filosofische wegwijzer. Correspondentie van F.J.J. Buitendijk met Helmuth Plessner (Zeist 1993); ‘Helmuth Plessner’ in: DBE VII (München 1998) 694-695.