Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Peters, cornelis hendrik

betekenis & definitie

(Groningen 1847 - ’s-Gravenhage 1932)

Architect/rijksbouwmeester. Ging in de leer bij architect A. Breunissen Troost in Sneek en op het Amsterdamse bouwbureau van Pierre Cuypers. Peters werd architect en gasfabriekdirecteur in Bolsward, hij was uitvoerder bij de Friese kerkbouw voor P.J.H. Cuypers en werkte op Cuypers’ atelier in Roermond. Hij was achtereenvolgens bouwkundige bij het Departement van Financiën (1876-77), Posterijen en Telegrafie (tot 1878) en Landsgebouwen (tot 1884).

Van 1884 tot 1916 rijksbouwmeester Landsgebouwen. Als rijksbouwmeester verwierf Peters vooral bekendheid met post- en telegraafkantoren; hij maakte zo’n honderd ontwerpen, w.o. voor postkantoren in Groningen, Hoogezand, Sappemeer, Ter Apel, Veendam, Winschoten, Zuidhorn en Zuidlaren. Omdat rijksbouwmeester Peters niet als zelfstandig architect mocht opereren, staat zijn ontwerp voor het gemeentehuis in Winschoten op naam van gemeente-architect K. de Grooth. Ook het ontwerp van het Groninger Museum van Oudheden is van zijn hand. Zijn architectuur bedient zich van op de neogotiek geënte vormen, waarbij in details (bijv. de toepassing van siermetselwerk) de invloed van de Groninger romano-gotiek zichtbaar is. In het gemeentehuis van Winschoten voegen neorenaissancistische kenmerken zich daarbij.

De grote betekenis van Peters voor Groningen is gelegen in zijn ijveren voor het behoud van de oude bouwkunst. Aanvankelijk in zijn opstellen over ‘Oud-Groninger Kunst’ in de Groningsche Volksalmanak (1891-1899), later in twee artikelen in het Tijdschrift van de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst (1907 en 1912), tenslotte in zijn hoofdwerk Oud-Groningen, Stad en Lande (1921) presenteerde hij de karakteristieken en de waarde van de architectuur van de Groninger bouwwerken, vooral van de kerken en kloosters. In zijn eigen restauraties was hij minder gelukkig: sterk beïnvloed door de opvattingen van Viollet-le-Duc dragen deze restauraties in menig opzicht een reconstructief karakter; ook schoon metselwerk was van zijn ingrijpen dikwijls het resultaat. Voorbeelden zijn de restauraties van de kerk van Winschoten (1905-1907), waar zelfs nieuwe gewelven werden gemetseld, de toren van Haren (1914), die door toedoen van Peters een geheel nieuwe spits in de veronderstelde oorspronkelijke vorm kreeg, en de kerken van Zuidbroek (1915) en Ulrum (1916-1917).

[Hekkema, De Olde]

Lit.: C. van der Peet en G. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters: twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers (Rotterdam 1995); H.P. Coster, ‘C.H. Peters. (1 Januari 1847 -19 December 1932)’, GVA 1934, 210-219.

< >