Ook: bedel, bodel van het middeleeuws Latijnse bedellus, bidellus. Afgeleid van het Oudhoogduitse bitil, pitil: dienaar, bode; van beiten, verzoeken, dwingen, aandringen, eisen, van de stam van het werkwoord ‘bidden’.
Middelnederlands bedeel.Het ambt is zo oud als de universiteit en wordt voor het eerst genoemd in het cartularium van de universiteit van Parijs uit 1251. Aanvankelijk waren de pedellen werkzaam binnen een bepaalde faculteit, waar zij de dagelijkse gang van zaken regelden. Men onderscheidde algemene en speciale pedellen, communes en speciales, de hoofdpedel, ook wel de pedellus maior ten dienste van de universiteit als zodanig en de rector magnificus in het bijzonder, en de toegevoegde pedellen, de bedelli minores voor de faculteiten. Het ambt was aan sommige universiteiten te koop, omdat het inkomsten opbracht. De huismeesters van de illustere scholen of van de studentencorpora werden ook wel pedel genoemd.
De pedel of een van de pedellen draagt in ceremoniële kleding, alleen in het bijzijn van de rector magnificus, de versierde staf, de virga universitatis of het sceptrum, het teken van de academische macht, bevoegdheden en rechtspraak. De pedel volgde de rector ‘als hij gaet offte kompt van eenige publique acte’; bij academische plechtigheden liep de pedel aan het hoofd van de stoet van rector en hoogleraren.
De Staten van Stad en Lande besloten al op 26 februari 1615 tot het laten vervaardigen van de pedellenstaf ’om in publicis actibus gebruyckt te moegen worden’. Met de vervaardiging van deze staf werd de zilversmid Luitgen Westerwolt (gest. 1642) belast. Hij ontwierp een zwartgekleurde eikenhouten staf die onderbroken wordt door vier zilveren zuilachtige omhulsels, zogenaamd stafwerk, in het midden voorzien van een nodus of knop met uitstekende leeuwenmaskers. Het onderste stafwerk steunt op een de staf afsluitende fraai geornamenteerde bol. De bekroning van de staf wordt gevormd door een zeszijdig tempeltje. Op de top daarvan plaatste Westerwolt het beeld van Minerva, de godin van de wetenschap, met helm, speer en schild.
Op een van de zes zijden staat een Latijns opschrift, dat vermeldt dat in 1614 Ubbo Emmius de eerste rector magnificus was: Ubbone. Emmio. Magnifico. Rectore. primo. Op de overige zijden staan het wapen van Stad en Ommelanden, het wapen van de Academie en de afbeeldingen van drie van de vier hoofddeugden: de Voorzichtigheid, de Matigheid en de Rechtvaardigheid. Om de nadering van de pedel hoorbaar te maken, werden in Groningen op de hoeken van het bekronende tempeltje zes belletjes bevestigd; elders gebruikte men daarvoor zilveren plaatjes.
Niet de eerste maar wel de tweede instructie voor de Groninger ambtsdrager is bekend. Zij bestaat uit 35 artikelen en dateert van 21 oktober 1645. In de Franse tijd maakte de Groningse hogeschool als academie met de Leidse deel uit van de Franse Keizerlijke Universiteit. Er werd toen een tweede pedel aangesteld. Voor de twee pedellen werden twee nieuwe staven gemaakt, bekroond door de napoleontische adelaar. Toen men na de Franse tijd deze staven niet meer wenste te gebruiken, maar wel besloten had de tweede pedel te handhaven, werd in 1817 voor de tweede pedel een kopie gemaakt van de staf uit 1615. De oorspronkelijke eikenhouten staf uit 1614 is in 1817 vervangen door een van mahoniehout.
De pedel regelde de gang van zaken binnen de universiteit. Door hem werd men bij de rector of de bestuurders ontboden. Ook oefende de pedel controle uit op de hoogleraren, om 'den hooggeleerden wegens het nalaten van lessen afcortinge te doen’. Hij verzamelde de stemmen bij verkiezingen, regelde examens en promoties, die hij aankondigde op een speciaal bord, oorspronkelijk op de toegangsdeur van de universiteit, waardoor de aankondigingen ad valvas academicas genoemd werden. Ook legde hij de lijst aan van de verleende graden en handhaafde hij als huismeester de orde in het academiegebouw. De pedel ontving voor zijn goede diensten als intermediair ten behoeve van het regelen van de examens bij het afstuderen of een promotie een gift. In Groningen was hij de koster van de academiekerk; hij was boekhouder van de grafplaatsen in en bij deze kerk, hij was schrijver bij de bibliotheek en auctionaris bij boekverkopingen die in de academie werden gehouden, en hij was verplicht ervoor te zorgen dat de tijd die het uurwerk van de academietoren aangaf, overeenkwam met die van de Martinitoren.
De eerste pedel van de Groninger universiteit was Winolt de Groen. Zijn inkomen was bepaald op honderd daalder. Over het disfunctioneren van Johan Becherer, sedert 1673 pedel, diende de Senaat op 1 juli 1681 bij de curatoren anmerkinge in. Dat had weinig effect en heeft geen bezwaar gevormd om na zijn overlijden in 1685 toe te staan dat diens weduwe, Angenis Becherer-Jurjens, het ambt bekleedde tot in 1691 haar zoon Hendrik achttien jaar geworden was. Zij is waarschijnlijk de eerste vrouwelijke ambtenaar aan de Groningse universiteit geweest. Hendriks zoon Alexander Amoldus was de vierde pedel in successie uit dezelfde familie die van 1645 tot 1746 het ambt heeft bekleed.
Het Universiteitsmuseum bezit twee schilderijen van pedellen in ambtskledij met staf: van E. Smit (1853-1879) en H.J. Kars (1872-1906).
Door de groei van de universiteit kon de toch al veelomvattende functie van pedel niet gehandhaafd worden. Zij is in Groningen in 1977 afgeschaft. Van het ambt van pedel is in Groningen het ceremoniële deel in ere gebleven, dat bij toerbeurt door de conciërges wordt vervuld, zoals bij de overdracht van het rectoraat en de diesviering. Wanneer bij een promotie de oppositie diende te worden beëindigd, kwam de pedel in ambtsgewaad met de staf de zaal binnen en sprak met stemverheffing de volgende woorden uit: 'Hora est.’ In Groningen heeft de latinist P.J. Enk tussen 1946-1948 deze uitroep verbeterd toen hij achtereenvolgens secretaris en rector was, en gewijzigd in 'Horafinita'.
[Linssen]
Lit.: W.J.A. Jonckbloedt, Gedenkboek der Hoogeschool Groningen (Groningen 1864); J. van Herwaarden, ‘Universiteit en staf, rector en pedel’ in: Pedellenstaven van de Nederlandse universiteiten en hogescholen (Rotterdam 1976) 7-15, 70 en 78; B. Lonsain, ‘Een academiebeambte in de zeventiende eeuw', GVA 1908, 30-50.